Maarten Luther
Kort overzicht van Luthers leven
10 november 1483: Geboren te Eisleben
1484: Maarten verhuist naar Mansfeld.
1496: Op school in Maagdenburg
1497: Op de Latijnse school van Eisenach
1501: Maarten wordt student te Erfurt.
17 juli 1505: Maarten Luther gaat het klooster in.
1510: Op bezoek in Rome
31 oktober 1517: 95 stellingen aan de deur van de slotkapel
10 december 1520: Maarten Luther verbrandt de pauselijke bul.
17 april 1521: Voor de keizer op de Rijksdag te Worms
Mei 1521: Luther wordt ontvoerd en naar de Wartburg gebracht.
1522: Luther weer terug in Wittenberg
Juni 1525: Luther trouwt met Katharina van Bora.
18 februari 1546: Maarten Luther sterft te Eisleben.
In het klooster te Erfurt
De volledige naam van het klooster te Erfurt was de Hervormde Congregatie van de Hermietenorde van Sint Augustinus. Deze orde van Augustijnse paters was "hervormd" nadat men wat laks met de regels was omgegaan. Dit betekende dat Luther in een klooster kwam, waar men zich streng aan de regels hield. Toen Luther in het klooster kwam, waren er zeventig broeders aanwezig. Er werd van de broeders verwacht dat ze hard werkten en urenlang in gebed doorbrachten. De Augustijnse monniken behoorden tot de bedelorde. Alle leden moesten, ieder op hun beurt, de straat op gaan om te bedelen om geld of eten. Ook moesten ze veel tijd besteden aan het bestuderen van de Bijbel. Net als alle andere broeders droeg Luther de zwarte monnikspij en was zijn hoofd geschoren in de gebruikelijke tonsuur. Dat was een randje haar rond het voor de rest kale hoofd. Dit symboliseert de doornenkroon van de Heere Jezus. Luther biechtte keer op keer zijn zonden aan een priester, soms wel uren lang. Maar als hij er vandaan kwam, was hij altijd bang dat hij de een of andere zonde had vergeten of dat hij niet voldoende berouw had van wat hij verkeerd gedaan had. Hij werd voortdurend bevangen door het besef dat hij zondig was, zijn angst voor Gods straf en zijn diepe wanhoop of hij ooit in staat zou zijn een volmaakt leven, dat God welgevallig zou zijn, te leiden.
Het bezoek aan Rome
Luther wordt gevraagd om naar Rome te gaan. Er was verschil van mening in de orde. De Augustijnse orde stond direct onder het hoofd van hun orde in Rome. Dus moest men elke keer naar Rome om zaken te regelen. Een bezoek aan of een pelgrimstocht naar Rome was voor iedere broeder of monnik een hele belevenis. Luther ging vol hoop op weg, stak de Alpen te voet over en toen hij de grote stad in de verte zag liggen, knielde hij op de grond en riep: "Heil U, heilig Rome". Maar toen hij aankwam, werd hij diep teleurgesteld. Hij zegt later dat hij "naar Rome was gegaan met uien, maar teruggekeerd was met knoflook." Hij was geschokt over de manier waarop de Italiaanse priesters de diensten zo snel mogelijk afraffelden. De priesters lachten hem uit omdat hij zo zwaar tilde aan de mis. Hij stond verstomd van het luxueuze leven dat velen van hen leidden en was verdrietig te zien dat ze het vaak met hun geloften op een akkoordje gooiden. "Ik was zo'n onnozele pelgrim," vertelt Luther later, "dat ik alles geloofde wat ze zeiden en wat ze me lieten zien."
Het ontstaan van de aflaten
Eén van de Roomse sacramenten is de biecht. De biecht bestaat uit drie delen: berouw, belijdenis en boetedoening. Eerst moet je spijt hebben van je zonden (berouw), dan moet je de priester vertellen wat je verkeerd gedaan hebt (belijdenis). De priester verklaart vervolgens dat God het je vergeven heeft (absolutie) op voorwaarde dat je als straf iets doet (boetedoening). Als het een kleine zonde is, dan krijg je een kleine straf, bijvoorbeeld een paar gebeden opzeggen of een kaars branden. Rond de tiende eeuw heeft de roomse kerk een systeem uitgedacht voor openbare boetedoening bij grote misdaden, zoals moord. Na gebruikelijke berouw, belijdenis en absolutie bestond de boetedoening daar uit, dat je niet meer in de kerk mocht komen en geen gebruik kon maken van de sacramenten. Je moest buiten, voor de kerk in "zak en as" zitten. ledereen kon je zien en wist dat je iets ergs gedaan had. Om deze openlijke schande te voorkomen, kon je een aflaat kopen om de boetedoening op te heffen. De aflaat is dan een schriftelijke ontheffing van de openbare boetedoening.
Uitwassen in de aflaathandel
Tussen de tiende en de vijftiende eeuw werd het gebruik van de aflaten ingewikkelder. Men ging niet alleen aflaten verkopen om de mensen te ontheffen van de straffen in deze wereld, maar ook om te ontheffen van de straffen in het vagevuur. Dit is ontstaan naar aanleiding van het gebrek aan soldaten voor de kruistochten. De pausen die toen aan de macht waren, begonnen aflaten te verlenen, die een volledige ontheffing gaven van alle straf in het vagevuur aan iedere soldaat die in het kruistochtenleger meetrok naar het Heilige Land. Deze aflaten werden later tegen betaling ter betaling ter beschikking gesteld aan gewone burgers die deze wilden ontvangen. Aan het eind van de vijftiende eeuw werd het zelfs mogelijk om aflaten te kopen voor mensen die al gestorven waren. Op die manier kon je de tijd die de ziel van je vader of moeder in het vagevuur moest doorbrengen, verkorten.
Aflaathandel in Luthers tijd
Een aflaat in Luthers tijd was gewoonlijk een schriftelijke verklaring van de paus in ruil voor een bijdrage aan de kerk. De aflaathandel was een winstgevend "zaakje" voor de kerk. In 1507 en 1513 kondigde de paus een uiterst speciale aflaat af om geld bijeen te brengen voor de herbouw van de St. Pieter in Rome. Deze aflaat kon zowel de levenden als de doden bevrijden van hun straffen in het vagevuur, zelfs voor de "ernstigste en gruwelijkste" zonden. De helft van het geld was voor de St. Pieter en met de andere helft moest aartsbisschop Albert zijn enorme schuld aan de paus afbetalen. Natuurlijk wilde aartsbisschop Albert dolgraag dat er zoveel mogelijk aflaten werden verkocht. Daarom stelde hij de dominicaner monnik Johan Tetzel aan om het land door te trekken en aflaten te verkopen.
De pauselijke bul
In mei 1520 werd vanuit Rome een bul (dat is een bekendmaking van de paus) uitgevaardigd waarin Luther veroordeeld werd. Deze bul staat bekend als Exsurge Domine, want dat zijn de openingswoorden in het Latijn. Vertaald in het Nederlands begint deze bul: "Sta op o Heere, een wild zwijn zoekt uw wijngaard te verwoesten." In de bul stond dat Luther zestig dagen had om al zijn dwalingen op te geven. Als hij dat niet deed, zou hij tot ketter worden verklaard en van de sacramenten worden uitgesloten. Luthers antwoord hierop was: "Ik zal doen wat mij goeddunkt". Op 10 december gooide hij de pauselijke bul in het vuur.
Luthers huwelijk
Luther trouwde pas op latere leeftijd. Op De Wartburg hoorde hij voor het eerst dat monniken en nonnen trouwden. In 1523 hielp hij een groep van negen nonnen hun klooster te ontvluchten en naar Wittenberg te komen. Twee jaar later hadden ze allemaal een man gevonden op één na, Katharina van Bora. Luther noemde de naam van iemand met wie ze wel zou kunnen trouwen, maar ze weigerde. Toen besloot Luther haar te trouwen. Hij was toen 42 jaar; zij 26 jaar. Op hun bruiloft verscheen ook vader Hans Luther. Hoewel kort wordt het toch een gelukkig huwelijk. Ze kregen vijf kinderen. Een zesde kind stierf heel jong en Magdalena stierf op vijftien-jarige leeftijd. Daarnaast hebben Maarten Luther en zijn vrouw nog elf verweesde nichtjes en neefjes in het gezin opgenomen. Behalve al deze kinderen woonden er ook nog een stuk of twaalf studenten bij Luther en niet te vergeten vele bezoekers die hem willen zien en spreken.
Wat deden de kloosters behalve kerkewerk?
Protestanten kijken nog al negatief tegen het kloossterleven aan. Toch hebben ze - zeker in de Middeleeuwen - ook positieve kanten. Kloosters waren meer dan kerkelijke activiteiten. Het waren werkgemeenschappen. En zeker in de grote kloosters hadden de monniken een beroep. Er waren landbouwers, ontginners van bos- en woeste gronden, tuinlieden, wijnbouwers, bakkers, smeden, timmerlui, kleer- en schoenmakers, matten- en mandenvlechters en ook de marktgangers die onder het zingen van psalmen en liederen naar de stad togen voor het doen van inkopen of voor de verkoop van de voortbrengselen van hun arbeid. Een vrije ambachtsman kon na zijn dagtaak doen, wat hij verkoos, maar een monnik niet, want hij moest aanwezig zijn bij alle diensten in de kerk, de morgen-, middag-, avond- en nachtdienst, een hele serie godsdienstplichten had hij te onderhouden en vooral onder strenge abten, die niet karig met straffen waren, had hij een allesbehalve makkelijk bestaan.
Kloosters zijn voor veel streken een zegen geweest, een licht in duistere, barbaarse tijden. Het was de tijd, toen de slavernij en lijfeigenschap heel normaal gevonden werden; toen het platteland nog heel arm was en de boeren in hun armelijke hutten rechteloos waren overgeleverd aan de willekeur van hun landheer.
Ook de kloosters hadden hun slaven en lijfeigenen, die met de grond, waarop ze woonden als geschenk door vorsten aan de abt afgestaan waren. Dat vond men heel gewoon in die tijd. Maar die arme, onvrije mensen leefden dan ook onder de zorg en voortdurend toezicht van het klooster en van de monniken leerden zij veel: nieuwe gewassen verbouwen voor eigen gebruik; het regelen van de waterafvoer; het lage land tegen watervloeden beschutten door het opwerpen van dijken, bruggen bouwen, boomgaarden planten, de veestapel verzorgen. Menig dorp en menige stad heeft zijn ontstaan en opkomst te danken aan de stichting van een klooster. Monniken gingen de buurtschappen rond om zieken te helpen, de armen in hun hutten eens blij te maken met brood en wijn en versnaperingen voor de kinderen. Voor reizende kooplieden, vreemdelingen en pelgrims was het klooster een altijd open logement, een veilige pleisterplaats, een halte om wat te bekomen van de vermoeiende tocht. Ze werden voorkomend en met echte gastvrijheid behandeld, al was het geen gewoonte, hun langer dan een paar dagen onderdak te verlenen. Er waren ook gasthuizen bij het klooster voor afgeleefde armen, blinden en zwakzinnigen, een apart tehuis voor wezen, en soms ook een verblijf voor afzondering van melaatsen; allemaal inrichtingen die in die onbarmhartige tijd iets nieuws brachten: ontferming over de ellendigen - om Christus' wil. De monniken deden méér dan bidden voor het heil der mensen, zij wérkten er ook voor en brachten hun tijd niet in nutteloze ledigheid door. Integendeel, hun werd goed bijgebracht: ledigheid is de vijand van de ziel.
Het klooster in de Middeleeuwen was verder vrijwel de enige plaats, waar onderwijs werd gegeven, aan de monniken zowel als aan de kinderen, die door hun ouders tijdelijk naar de kloosterschool gezonden werden. De onderwijzers waren geestelijken en daaronder bevonden zich zeer geleerde mannen in allerlei wetenschappen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1997
Mivo +12 | 28 Pagina's