JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Niet zien en toch geloven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet zien en toch geloven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Kom Jossie, we gaan. Je weet, ik kom niet graag te laat in de synagoge." Direct legt Jossie zijn leesboek weg en pakt zijn gebedenboek. Moeder zet het geborduurde kapje op zijn zwarte krullen en steekt het met een schuifspeldje vast. Alle mannen in Israël dragen het 'keppeltje' als ze naar de synagoge gaan. En hij, Jossie, is ook al bijna een man. Hij is al dertien jaar, vlak dat niet uit! Hij is al net zo lang als zijn moeder. "Dag," zegt Saartje, die op de grond met haar pop speelt. Ze krabbelt vlug overeind en klautert op een stoel voor het raam. Ze wil hen nakijken, zolang ze kan. Het is vrijdagavond, het tijdstip waarop de sabbat begint.
De anders zo woelige binnenstad van Jeruzalem is tot rust gekomen. Geen kooplieden met zwaarbeladen ezeltjes gaan de poorten in en uit. De winkels zijn gesloten. Sabbatsrust! De mensen die Jossie en zijn vader op straat tegenkomen, zijn, net als zij, op weg naar de synagoge. Niet allemaal naar dezelfde. Er zijn er zoveel in de stad. Die, waar zij heengaan is niet ver bij hun huis vandaan. Rabbi Isai is er voorganger. Als zij binnengaan, zit daar, zoals altijd, de oude Mordechai. Het is zijn taak de deuren te sluiten, als de dienst begint. Jossie lacht stil voor zich heen. Hij weet wat Mordechai tegen hem zal zeggen: "Dag Jozef, mijn zoon." Als rabbi Isai de boekrol ter hand genomen heeft en plechtig uit de wetten gaat lezen, dwalen Jossies gedachten al gauw af. Voorzichtig kijkt hij langs zijn vader heen. Hij rekt zijn hals een beetje. Zou David, zijn vriend, er zijn? Nee, David is er niet; z'n vader en broertje zijn er ook niet, de bank is leeg. Vorige week verzuimden ze ook al. Jossie vermoedt, dat het te maken heeft met het vreemde verhaal, dat David hem vorige week vertelde: "Mijn vader gelooft niet meer, wat Rabbi Isai vertelt over de Messias, die komen zal. Mijn vader zegt, dat hij zeker weet dat de Messias al gekomen is! Dat het tóch Jezus van Nazareth was, de zoon van de timmerman. Mijn vader heeft heel lang gestudeerd in de boeken van Mozes en de profeten. Hij zegt, dat hij er niet meer aan twijfelt." Geschrokken had Jossie zijn vriend aangekeken. In Davids ogen zag hij zijn eigen schrik weerspiegeld. "Jos, hoe moet dat nou, als iedereen het te weten komt? Ze zullen ons afvalligen noemen. Ze zullen zeggen, dat we het geloof der vaderen verloochend hebben. Vertel het alsjeblieft nog aan niemand, ook niet thuis. Ze zullen je verbieden bij ons te komen!" Ja, daar is ook Jossie van overtuigd. Het zal gedaan zijn met de vriendschap. En dat, terwijl hij al jaren bij David thuiskomt. Nee, hij zal zwijgen. Van hèm zullen ze niets te weten komen. Maar, al heeft hij dan gezwegen, het is deze week nog niet uit zijn gedachten geweest. Hoe is het mogelijk, dat iemand kan twijfelen aan de woorden van rabbi Isai, de wijste en eerbiedwaardigste man in Jeruzalem! Jezus van Nazareth de Messias, wie kan dat nou geloven?! En toch...

Woensdagmiddag vrij van school. "Jossie, jij gaat zeker vanmiddag naar David?" vraagt moeder. "Ik ga met Saartje in het wagentje winkelen." Jossie kijkt moeder niet aan en zegt zo gewoon mogelijk: "Ja, ik ga naar David. we zullen wel zien wat we vanmiddag gaan doen." Het mag een wonder heten, dat vader en moeder nog niets te weten zijn gekomen. Hij had niet gedacht, dat hij deze middag met David nog hebben zou. Vlug maakt hij dat hij wegkomt. Hij neemt de kortste weg door de smalle straatjes van de Joodse wijk. Als hij bij Davids huis achterom gelopen is, vindt hij tante Hanna bezig in de keuken. Hoeveel jaren is het al tante Hanna en oom Nathan? Het is bijna nooit anders geweest. "Dag Jossie," groet tante Hanna, "je zult het even alleen met mij moeten stellen, joh. David is voor zijn vader naar de boekwinkel om schrijfpapier. Weet je wat? We drinken gezellig een kopje thee. Dan roep ik oom Nathan ook even beneden." Terwijl zij de kopjes op het blaadje zet, gaat Jossie alvast in de kamer zitten, op zijn eigen plaatsje. Wat is deze kamer hem vertrouwd. Bijna net zo vertrouwd als hun eigen huiskamer. Zijn blikken dwalen langs de planten, de meubels. Er zit ineens een brok verdriet in zijn keel. Zal er echt een tijd komen, dat hij hier niet meer komen mag? Maar dan komt er bij zijn verdriet ook boosheid. Opstandig denkt hij: "Waarom moet oom Nathan zo nodig de leer der vaderen verlaten? Waarom moet hij zo eigenwijs zijn om het beter te weten dan de wijze rabbi Isai? Waarom moet hij onze vriendschap in gevaar brengen? O waarom?" De prettige warme stem van oom Nathan brengt hem tot de werkelijkheid terug. "Ha Jossie. Is het nou alweer woensdagmiddag? Jullie hebben anders een leventje!" Hoe kan Jossie nu nog boos blijven op oom Nathan. Hij kijkt naar het vriendelijke gezicht met de vele lachrimpeltjes om de ogen. Wat houdt hij veel van oom Nathan. Hij probeert te glimlachen, maar het verdriet in zijn hart is te groot. Oom Nathan ziet het en begrijpt ook waarom. Hij begrijpt dat hij spreken moet over dat, waar zij beiden aan denken. "We moeten eens praten samen, Jossie," begint hij. "Ik weet wat David je verteld heeft. Ik weet ook, dat je dat maar moeilijk verwerken kunt en dat je eigenlijk een beetje boos op me bent, omdat ik jullie vriendschap op het spel zet. Maar weetje, Jossie, ik kan niet anders. Al heel lang heb ik ernstig bestudeerd, wat de profeten ons zeggen over de Messias. Het staat nu voor mij vast dat Jezus van Nazareth de beloofde Messias is, de zoon van God. Dat Hij stierf aan het kruis was geen bewijs van Zijn zwakte en van Zijn mens-zijn. Hij stierf om onze schuld bij God te verzoenen. Maar daarna stond Hij op uit het graf en voer van de Olijfberg op naar de hemel. Daar wacht Hij nu tot het tijd is, om weder te komen." Als het even stil geweest is, vervolgt hij: "Over twee dagen is het Pesach, Jossie. Dat is een heerlijk feest. Wij herdenken de wonderlijke verlossing van ons volk uit de slavernij van Egypte. God, de Almachtige, verloste ons. Ik ben blij, dat we dat elk jaar mogen vieren. Maar voor mij heeft dit feest een diepere betekenis gekregen. Het is Pasen, het feest van Christus' opstanding. Van Zijn overwinning over de dood." Jossie heeft stil geluisterd. Hij ziet in oom Nathans ogen de blijdschap van zijn hart. Oom Nathan staat op en pakt uit de kast een klein boekje. "Kijk Jossie," zegt hij, "dit heb ik gekocht, een B'ritt Chadashah, een Nieuw Testament. Daarin staat alles over Jezus beschreven. Prachtig is het verhaal van Zijn opstanding verteld door Zijn discipelen. Verheerlijkt trad Hij als overwinnaar te voorschijn." Op hetzelfde moment wordt de stilte in de kamer ruw verbroken. David stormt binnen. Mopperend gooit hij de zak met schrijfpapier op tafel. "Is me dat wachten daar in die winkel! De middag is onderhand half om." Jossie zegt: "Zullen we nog eventjes winkeltjes-kijken in de Arabische wijk?" David vindt het best. Ze lopen het pad naar beneden verder af en gaan door de poort de stad in. Al gauw worden ze opgenomen in de bonte mengeling en drukke bedrijvigheid van de Arabische wijk. De winkeltjes met hun fleurige uitstallingen zijn meer buiten dan binnen en iedere koopman prijst luidkeels zijn waar aan. De jongens slenteren op hun gemak tussen de winkeltjes door. David, die graag snoept, vraagt: "Jos, heb jij geld bij je?" "Ik heb wel wat bij me," zegt Jossie voorzichtig, "maar niet voor snoep. Dat vind ik zonde van mijn geld." David zucht. "Nou dan niet, ook al goed" zegt hij gelaten. Bij een boekenkraampje staan ze stil. Dit is blijkbaar de kraam van een christen-Arabier. Er liggen Bijbels te koop. Opeens ziet Jossie iets, waarvan z'n hart begint te bonzen. Heel klein en onopvallend ligt het daar, maar Jossie kan er zijn ogen niet van af houden. Het is een B'ritt Chadashah, zoals oom Nathan heeft waarin alles staat over het leven van Jezus. Wat zou het kosten? Misschien niet zoveel. Het ziet er een beetje beduimeld uit, niet meer zo nieuw. Maar wat hindert dat? De koopman ziet zijn aarzeling en kijkt hem bemoedigend aan. Dan vraagt Jossie de prijs. Het antwoord doet hem een zucht van verlichting slaken. Zoveel heeft hij wel. De koopman pakt het boekje en legt het in Jossies hand. Het is gedrukt in de Engelse taal, maar dat is voor Jossie geen bezwaar. Ze leren immers al vanaf de eerste klas, naast Hebreeuws, ook Engels op school. Even nog aarzelt hij. Het is natuurlijk heel gevaarlijk om het mee naar huis te nemen. Als vader en moeder het te weten komen? Nooit zullen ze goedvinden, dat hij dat leest. Ze zullen er ten strengste voor waken, dat er twijfel in zijn hart komt. Ze willen hem opvoeden tot een goede Jood. Maar dan wordt het verlangen Jossie te machtig. Hij zal het boekje goed opbergen op een geheim plaatsje. Het is maar klein, zó moeilijk zal dat toch niet zijn? Hij telt het geld in de hand van de koopman en laat daarna het boekje in zijn zak glijden. David, die al doorgelopen was, heeft niets gemerkt. Wel zegt hij: "Waar bleef jij toch? Nog steeds bij die boekenkraam?" Jossie knikt, maar vertelt niets. Waarom weet hij zelf niet. Het is beter dat niemand het weet, ook David niet.
Later op de avond is Jossie op zijn kamer. Het is bedtijd. Hij kan de slaap niet vatten. Er is zoveel te denken vanavond. En dan, onweerstaanbaar, niet tegen te houden, is er de gedachte aan dat andere. Aan oom Nathan en aan dat wat hij gelezen heeft in het boekje. Over Jezus, Die zoveel goed deed en zegenend het land doorging. Hij krijgt het warm in bed. Hij gooit de deken van zich af en loopt naar het raam. Daar ligt Jeruzalem onder een nachtelijke hemel. Hij kijkt omhoog. Tegen het fluweelzwart van de lucht fonkelen honderden sterren. Het stormt in Jossies hart. Al zijn tobben van de laatste weken spitst zich toe in één vraag: "Wie is het nu, God of Jezus?" Hij wil de God van Abraham, Izak en Jacob blijven dienen, de God van zijn volk. Heel duidelijk hoort hij rabbi Isai's stem: "Hoor, Israël, de Heere uw God is een enig God. Er is geen God buiten Hem." Jossie weet, dat hij Hem nooit meer uit zijn gedachten zal kunnen bannen. Dan bidt hij: "O God, wat is nu de waarheid?" Dan valt een gedachte als een lichtstraal in zijn hart, zó bevrijdend, dat de tranen hem achter de ogen branden. Of, is het zijn eigen gedachte niet, maar een antwoord uit de hemel? Als Jezus werkelijk de Messias is, Die door God aan de vaderen is beloofd, mag hij Hen beiden liefhebben en eren. Heeft oom Nathan niet gezegd, dat hij met blijdschap Pesach zal vieren, het feest van de verlossing door Gods almachtige hand? Maar ook Pasen, het feest van Jezus' opstanding uit de dood! Het is dus niet het één óf het ander, maar beide. Niet Pesach óf Pasen, maar Pesach én Pasen!

(Overgenomen uit Daniël)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1996

Mivo +12 | 36 Pagina's

Niet zien en toch geloven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1996

Mivo +12 | 36 Pagina's