JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Wraak nemen... of vergeven?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wraak nemen... of vergeven?

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

In een barak in een werkkamp in Siberië zit Sergej Pavlov. Naast hem hurkt een jongeman. Hij ziet er slecht uit, zijn ogen staan diep in de kassen en er zijn donkere kringen onder. Om z'n sterk vermagerd lichaam slobbert een veel te wijd geworden gevangenispak. Hij huivert van de kou. Pavlov schijnt geen last te hebben van de kou. Hij is een onverschillige, ruwe kerel. Zonder enig medegevoel sjouwde hij zijn gestorven reisgenoten naar buiten. Vloekend groef hij in de harde grond hun graf. Lachend warmde hij zich bij het vuur dat de dode lichamen van zijn medegevangenen verteerde. 'Dat zal mij nooit overkomen, ik laat me zomaar niet onder de grond stoppen. Ik zal wel zorgen dat ik het overleef', was zijn vaste commentaar als het lugubere werk gedaan was. Hij heeft tijdens een ruzie twee mensen gedood en daarvoor vijfentwintig jaar strafkamp gekregen. 'Ik ben niet van plan te sterven van kou of de honger', had hij gegromd. Als de magere jongeman door een soldaat ruw naast hem wordt geduwd, bekijkt Sergej hem minachtend van top tot teen. 'Zo te zien zul jij 't niet lang meer maken', zegt hij smalend. 'Waarom sterf je eigenlijk meteen niet. Spaart je een hoop ellende en je bent van alles af. Hoe heet je en hoe lang heb je?' Zijn buurman kijkt hem vriendelijk aan. 'Mijn naam is Stephan Komenos en ik heb twintig jaar.' 'Twintig? Waarom?' 'Ik ben baptisten ...prediker', zegt Stephan. 'Baptist en ook nog prediker!?' Sergej probeert wat opzij te schuiven. Zijn gezicht drukt één en al verachting uit. Hij vloekt grof en gemeen. 'Prediker? Dan hebben ze je veel te weinig gegeven.' Stephan zegt niets terug, een diepe moedeloosheid overvalt hem. Zou hij ooit nog thuiskomen, thuis in Novobirsk? In gedachten ziet hij Lena, zijn vrouw, weer staan, dapper glimlachend. Ze had de kleine Natasja op haar arm en Andrej aan haar hand. Hij had zich nog even omgedraaid, voor hij de grote auto ingeduwd werd. 'Ga met God, Stephan', had ze met heldere stem geroepen. Die woorden en haar glimlach zal hij nooit vergeten. Twintig jaar kreeg hij. Stephan gaat even verzitten. Als hij terug mag komen en zijn vrouw en kinderen weer mag ontmoeten, zal Andrej 23 en Natasja 21 jaar zijn. Een ogenblik vergeet hij de ellende waarin hij zich bevindt. Andrej, wat zal er van hem worden? Zal hij ook het Evangelie mogen prediken, zal hij... Een ruwe por in zijn zij brengt hem weer tot de werkelijkheid. "k Dacht dat je al dood ging', grijnst Sergej, "t zal me een waar genoegen zijn je straks in het vuur te smijten.' Vriendelijk kijkt de jonge prediker zijn onverschillige buurman aan. 'God is goed', zegt hij. Zijn stem klinkt helder en krachtig boven het geronk van de motor uit. 'God is goed, vriend. Wij zitten hier beschut, maar kijk eens naar de mannen achterin en aan de zijkanten. Zij krijgen de volle laag.' 'Houd je bek over God!', schreeuwt Sergej woedend. Z'n ogen bliksemen en z'n sterke handen heeft hij tot vuisten gebald. 'God is dood, begrepen! Nog één woord over Hem en ik sla je in elkaar!' Even is het stil. Sergej denkt al het gewonnen te hebben. De mannen die naast hen en voor hen hurken, hebben met enige spanning toegeluisterd. Stephan kucht, dan zegt hij rustig, zonder een zweem van angst in zin stem: 'Hij is niet dood, dat zou jij wel willen, hij leeft en voor Hem is niets onmogelijk.' Sergej komt met een ruk overeind en wil zich als een wild dier op Stephan storten. Maar één van de drie soldaten, die -het geweer tussen de benen- de wacht houden, is vlugger. 'Zitten jij!' brult zijn stem. 'Nog één woord en ik sla jou neer.' Grommend gehoorzaamt Sergej. 'Ik krijg je nog wel, vuile baptist', sist hij tussen zijn tanden. Stephan heeft zijn ogen gesloten. 'Ga met God', hoort hij Lena weer roepen. Hij glimlacht even. 'Ga met God.' Ja, dan heeft hij niets te vrezen. Over het grote strafkamp is de avond gevallen. Uit de veldbarakken die in drie rijen zijn geplaatst, straalt geen licht. Dat komt niet omdat er geen ramen in zitten, maar om acht uur gaat het licht uit en daarom is het zo aardedonker. De enige opening die er in de houten gebouwen zit, is de deur. Maar die is nu dicht, dicht om de kou buiten te houden. Het vriest zeker 30 graden. In barak 54 slaapt iedereen. Bij het deurtje van de grote vierkante kachel is een flauwe gloed. Achter dat deurtje knapt en knettert het zachtjes. De kachel ligt tot bovenaan vol met dikke houtblokken. Als je er vlakbij ligt, heb je er 's nachts ook nog warmte van, maar als je aan het eind van de barak ligt, bevries je bijna van de kou. Daar jaagt de wind door de kieren heen en dan is je deken 's morgens wit van de sneeuw die naar binnen is gewaaid. Dicht bij de warme kachel ligt Sergej. Hij heeft er wel voor gezorgd dat hij de beste plaats kreeg. Toen Stephan zijn dun matras en dito deken in een krib naast hem legde, smeet Sergej ze er met dezelfde vaart weer uit. 'Ga jij maar in die hoek daar, baptist', wees hij. 'Dan kun je ongestoord bidden. Vraag maar aan God of Hij het daar warm wil maken. Hij kan immers alles, heb je gezegd. Nou, laat hij dat dan maar bewijzen.'

Vandaag heeft ieder zijn werk toegewezen gekregen. Stephan is in de barak terechtgekomen waar ski's gemaakt worden. Het is er warm en het werk is niet zwaar. Sergej is ingedeeld bij één van de vel ploegen die buiten het kamp bomen moeten kappen en in stukken zagen. Alleen de sterksten kunnen dat op den duur volhouden. Maar Sergej is sterk, zo sterk als een beer.

Het is vier dagen later. De dag begint zoals altijd. Om 5 uur springt het licht aan in de barakken en een stem door de luidsprekers brult: 'Appèl!' Stephan schrikt wakker. Ondanks de kou slaapt hij gelukkig goed. Als hij zijn deken van zich af gooit en rechtop gaat zitten, schiet het door hem heen: 'Vandaag is het zondag, rustdag.' Hij knielt neer, zoals elke morgen en elke avond. De eerste keer werd hij bespot, maar na enkele dagen was iedereen er aan gewend. Alleen Sergej blijft hem treiteren. 'Heere', bidt Stephan, 'geeft U me vandaag gelegenheid om met U alleen te zijn. Geeft U me de moed om dit aan de kampcommandant te vragen. Mag ik hem zonder vrees vertellen dat het Uw dag is.' Sergej ziet hem geknield liggen en schreeuwt door de barak: 'Hé, voorganger, moet je vandaag niet naar de kerk? 't Is toch een rustdag voor je! Zal ik met je meegaan naar de commandant om vrij te vragen? Ik wil ook weleens lachen in dit ellendig oord.' Stephan staat op en glimlacht even. Hij kijkt Sergej vriendelijk aan. 'Ik heb al Iemand Die met me meegaat.' Sergej vergeet te vloeken van verbazing. 'Wie dan?' Hij kijkt rond. 'Jij, Pavel! Ga jij met hem mee?' Pavel schudt zijn hoofd. 'Jij soms, Iwan?' Nee, Iwan ook niet. 'Vertel op, baptist, wie heb je uitgekozen? 't Valt me eigenlijk tegen, dat je niet alleen durft.' Het is heel stil geworden in de barak. Sommigen hangen nog slaapdronken over de rand van hun krib. Anderen komen wat dichterbij en kijken Stephan nieuwsgierig aan. De meesten hebben geen hekel aan hem. Ze waarderen hem om zijn gelijkmatig humeur en zijn vriendelijkheid. Stephans donkere ogen stralen, zijn magere gezicht is één glimlach. 'God gaat met me mee, Sergej', zegt hij rustig. In de snerpende oostenwind, de handen op de rug gebonden, zit Stephan Komenos in de sneeuw. De commandant was des duivels geweest toen Stephan zei dat hij vandaag niet kon werken. 'Mijn God verbiedt me op Zijn dag werk te verrichten dat onnodig is.' 'Ik heb met jouw God niks te maken!' had de commandant geschreeuwd. 'Jij werkt vandaag en daarmee uit!' Maar Stephan had geweigerd. 'Ik moet de Heere meer gehoorzamen hierin dan de mensen.' De officier was paars aangelopen van woede. 'We zullen eens zien wie jij gehoorzaamt!' Hij wenkte een soldaat. 'Breng hem naar buiten!' De soldaat haastte zich het bevel te gehoorzamen. En daar zit Stephan nu. Langzamerhand voelt hij zijn lichaam verstijven van de kou. In zijn hart is een gebed. 'Heere, wie kan bestaan voor Uw koude? Maar U bent een God van wonderen. Laat mijn vijanden toch niet van vreugde opspringen over mij.' In lange rijen trekken de mannen, die buiten het kamp werken, aan hem voorbij. De meesten zien hem niet eens. Ze hebben genoeg aan zichzelf. Ook Sergej en Pavel en Iwan lopen langs hem heen. De beide laatsten knikken hem bemoedigend toe. Sergej lacht honend: 'Da's lastig bidden zo met je handen op je rug. Ik zal een paar extra houtblokken voor je meebrengen, want je zult het wel koud hebben als we vanmiddag terugkomen!' Stephan knikt hem vriendelijk toe. 'God is goed, Sergej', roept hij. Met een verwensing naar Stephan op de lippen, loopt Sergej met de andere mannen de poort uit. 'God is goed, God is goed', klinkt het in zijn oren. Hij balt zijn vuisten. Weg met die woorden! Maar in een eendere cadans, op de maat van de vele voetstappen, hoort hij het 'God is goed, God is goed', duizendmaal versterkt opklinken tussen de bomen, tot een bevel een eind maakt aan de mars. Sergej werkt die morgen als een razende. Pavel en Iwan blijven hem wat uit de weg. Met geweldige kracht slaat hij zijn bijl in de stam van een enorm dikke boom. De stukken vliegen hem om de oren. God-is-dood-dood-dood!' Bij elke slag spuwt hij die woorden als het ware uit. 'God-is-goed-goed-goed', echoën de bijlslagen door het bos. 'Goed-goed-goed'. Sergej wordt des duivels. Met verdubbelde kracht hakt hij er op los. De woudreus wandelt onder dat geweld. 'Sergej', schreeuwt Iwan plotseling, 'Sergej, kijk uit!' Hij rukt hem opzij. Een suizend geluid, een gil, dan een dreunende klap. De boom, waar Sergej zo zonder verstand op in hakte, is neergestort. En onder de stam, bewegingloos, dood, ligt Pavel, die te laat opzij sprong.

Die avond zitten de mannen van barak 54 nog op de banken bij de kachel als het licht al zeker een uur uit is. Het deurtje van de kachel staat open en in de vuurgloed die naar buiten straalt, zien de gezichten van de gevangenen er gezond en blozend uit. Sommigen hadden wat van hun brood bewaard voor Stephan, en Iwan had zelfs kans bezien een kroes koffie mee te brengen, die hij met een triomfantelijk gezicht op de kachel had gezet. De kleine man had zijn handen gevouwen en een kort gebed uitgesproken. Niemand had hem bespot of uitgelachen, zelfs Sergej niet, die met een nors gezicht direct op zijn bed was gaan liggen. Nu zitten ze stil naar Stephan te luisteren. 'Ik moest op eigen kracht naar de barak lopen, maar ik kon het niet', vertelt Stephan. De prettige klank van zijn stem, de rustige manier waarop hij vertelt, houdt de aandacht van een ieder gevangen. 'God is zo goed voor me geweest. Ik had het wel koud, zo koud dat ik al gauw totaal verstijfd en gevoelloos was, maar de Heere was dicht bij me. Ik ben op mijn knieën naar de barak gekropen. Dat was een heel eind, maar ik kon onmogelijk rechtop staan. Toen ik binnen kwam, stond de kachel roodgloeiend. Wie hem aangestoken had, weet ik niet, maar ik heb er mijn God voor gedankt. Langzaam, heel langzaam kwam er weer gevoel in mijn armen en benen en, o wonder, het deed geen pijn. Nog geen kwartier later kon ik me weer bewegen zoals altijd. En toen jullie binnen kwamen, had ik nergens meer last van.' 'Ik leef nog', gaat Stephan verder, 'ik mag jullie vertellen hoe goed God is. Pavel is dood.' Hier wacht hij even en staart nadenkend in het vuur. 'Die boom had mij moeten treffen, ik had daar in zijn plaats moeten liggen.' En dan houdt die kleine prediker daar onvoorbereid een korte, maar indringende preek en zijn gloedvolle woorden wedijveren met de gloed van de snorrende kachel. Stil zoeken de mannen hun slaapplaatsen op. Iwan gooit nog een paar houtblokken op het vuur en doet het deurtje dicht. 'Welterusten, Stephan', zegt hij zacht.
Diep weggedoken onder zijn vuile deken ligt Sergej mee te luisteren. De ruwe, onverschillige kerel, die zich lachend stond te warmen bij het vuur dat de dode lichamen verteerde van zijn lotgenoten, wil het niet weten, maar hij is helemaal uit zijn doen. Hij, die zonder enig medelijden de doden uit de wagons hielp sjouwen, kan het ongeluk van vanmorgen niet uit zijn gedachten bannen. 'Stommeling!' had de bewaker geschreeuwd, 'jij had daar in zijn plaats moeten liggen!' Voor de zoveelste maal gooit hij zich om. Hij vloekt zacht. Hij lijkt wel gek! Ondersteboven van een ongeluk! 't Is jammer van Pavel, het was een geschikte kerel. Wat zegt die vrome vent nou? Had die boom hem moeten treffen, in Pavels plaats? Was dat maar waar geweest, dan waren ze nou van zijn vrome praatjes af. 'Ik had daar moeten liggen, mannen. In zijn plaats.' Sergej steekt zijn vingers in zijn oren. 'In zijn plaats. In zijn plaats', dreunt en dreint het in zijn hoofd. Zal hij uit z'n krib springen en die vervloekte kerel voorgoed het zwijgen opleggen? Hij balt zijn vuisten, de grofste verwensingen komen in hem op. Maar als de vriendelijke stem van Stephan weer tot hem doordringt, is het alsof er iets knapt bij hem van binnen. Zijn woede ebt weg, de vloeken blijven in zijn keel steken. Hij moet luisteren of hij wil of niet. Nog lang ligt hij wakker. Brokstukken van Stephans preek komen hem steeds weer voor de geest. 'Als je je zonden belijdt, Hij wil ze vergeven. Vraag maar of Gods Geest je laat voelen dat je een zondaar ben. Jezus' bloed reinigt van alle zonden.' Maanden zijn voorbijgegaan. Het is weer winter geworden. De eerste sneeuw is al gevallen. Alles gaat zijn gewone gang in het kamp. Alles? Nee, er is iets veranderd. Stephan werd na die zondag niet meer gedwongen in de ski-barak te werken. Hij moet op de zondagen keukendienst verrichten. 's Morgens geeft hij de gevangenen hun dagelijkse 500 gram brood en schenkt honderden kroezen thee in. 's Middags vult hij die kroezen met waterige soep en 's avonds met koffie. De grote ketels waarin de soep wordt gekookt en de honderden kroezen, moeten worden schoongemaakt en klaargezet voor de volgende dag. Vaak houdt hij in zijn barak 's avonds een korte preek of vertelt hij iets uit zijn leven. Niemand verraadt hem, ook Sergej niet, al is deze onverschilliger dan ooit. Op een dag worden er bij het ochtendappèl vijf mannen gemist, alle vijf uit barak 54. Het sneeuwt hevig en de kou is doordringend. Het appèl duurt uren. Alle barakken worden grondig onderzocht. Patrouilles met bloedhonden staan gereed om de vluchtelingen te gaan zoeken. 'Alle mannen inrukken, behalve die van 54!' Langzaam komen de gevangenen in beweging. Het is een spookachtig gezicht die honderden levende sneeuwpoppen de appèlplaats te zien verlaten. Sommigen kunnen niet in eigen kracht, zij worden ondersteund door hun kameraden en strompelen op hun bevroren voeten naar de barakken. De kachels zijn uit en daar waar geen voorraadje hout ligt, blijven ze uit. Eerst moet de patrouille terug zijn, dan pas mag er hout gehaald worden. En buiten in de snerpende kou en de steeds dichter vallende sneeuw, wachten de mannen van barak 54 urenlang op het bevel dat ze naar hun barak mogen gaan.
'Barak 54 aantreden!' De metalen stem in de luidspreker dringt door tot in alle barakken. Langzaam gaat de deur van 54 open. Eén voor één komen de mannen naar buiten. Tien, twintig, dertig... tweeëndertig, moe, hongerig en door en door koud. De vluchtelingen zijn niet gevonden. Onverrichterzake zijn de soldaten met de honden tegen de avond teruggekeerd. En al die tijd hebben de mannen van barak 54 buiten op de appèlplaats gestaan. Toen ze naar binnen werden gejaagd, bleven er drie mannen achter. Dood! Nu is het weer morgen. Stephan strompelt achter Sergej de barak uit. Iwan kan bijna niet vooruitkomen. 'Sneller!', jagen de onbarmhartige soldaten hen op. In een lange onregelmatige rij staan ze eindelijk op de appèlplaats. De commandant, gekleed in een dikke bontjas en met glimmend gepoetste laarzen aan zijn voeten, neemt hen minachtend op. Het sneeuwt niet meer, maar de kou is er niet minder om. 'Sta rechtop!' snerpt zijn stem plotseling. 'Jij daar, zak niet door je knieën!' Iwan doet een verwoede poging om recht te staan. Maar het is vergeefs. 'Jullie daar, houd de vent rechtop!' Stephan en Sergej sjorren Iwan omhoog. Het is eigenlijk te veel voor Stephan, maar Sergej, nog ongebroken en sterk ondanks alle ellende, beduidt hem dat hij het wel alleen kan. 'De vijf mannen zijn nog voortvluchtig', begint de kampcommandant zijn toespraak. 'Dat is jullie schuld. Dat hebben we jullie gister duidelijk uitgelegd. Jullie hadden moeten verhinderen dat zij konden ontsnappen. Voor elke dag dat zij niet gevonden worden, moet één van jullie sterven.' De officier zwijgt en kijkt de rij langs om te zien welke uitwerking zijn woorden hebben. Hij kan tevreden zijn. De mannen schrikken op uit hun gevoelloosheid, waarin de honger en de vreselijke kou hen gebracht hebben. Dood!? Maar ze willen niet dood, hoe afschuwelijk dit leven ook is! Ook Stephan schrikt op. Sterven? Hij beeft als een riet en dat is niét van de kou! Hij hoort niet wat de commandant verder nog zegt. Automatisch zet hij zich in beweging als de rij mannen terugloopt naar de barak. Sterven?! Ha, hoont de duivel. Nou komt het er op aan, man!

Die avond zitten de mannen van barak 54 nog lang in het donker bij de roodgloeiende kachel. Er is hout in overvloed. Er was volop soep, brood en koffie, toen ze de barak binnen strompelden. Ze mochten eten en drinken zoveel ze wilden. O, wat ingemeen, wat duivels uitgedacht van de kampcommandant. Hij weet het immers. Als je onverschillig en gevoelloos bent door kou en honger, lijkt het niet zo erg om te sterven. Maar wie wil sterven als hij van alles genoeg heeft? Als hij weer een volle maag en warmte heeft? Toch moet er morgen iemand van hen sterven, want ook vandaag zijn de vluchtelingen niet gevonden. 'Stephan, zou je niet eens willen bidden? Jouw God kan toch alles? Hij kan toch zorgen dat ze gevonden worden?' Het is Iwan die dat vraagt. Hij is weer helemaal opgeknapt. Stephan vouwt zijn handen. Als hij amen heeft gezegd, schudt Iwan het hoofd. 'Ik denk niet dat hij je gehoord heeft, Stephan. Zo heb je nog nooit gebeden. Ik denk dat je het zonder je hart hebt gedaan.' Stephan buigt het hoofd. Iwan heeft gelijk. 'Ik... ik kan niet bidden, Iwan', stamelt hij. Die nacht worstelt Stephan met God, zoals Jacob bij Pniël. En God laat Zich overwinnen. Stephan laat Hem niet los en de Heere zegent hem.

Als het licht aanspringt en de bevelende stem door de luidspreker klinkt, staat er een andere Stephan op dan die gisteravond naar bed ging. 'Barak 54 aantreden, Sergej Pavlov vooraan!' Stil wordt het in de barak, ademloos stil. Sergej wordt wit tot aan zijn lippen. Ieder weet wat dit betekent. Hij moet sterven! Hij zal de eerste zijn! Stephan loopt naar hem toe, maar voor hij bij Sergejs krib is, wordt de deur van de barak opengesmeten en roept een soldaat: 'Aantreden, direct!' Zonder te spreken lopen ze de deur uit, een gebroken Sergej voorop. Ze zijn nog maar amper bij barak 55 of Stephan schiet uit de rij en gaat voor Sergej lopen. Deze ziet het niet. Het stormt van binnen! Straks moet hij sterven en dat wil hij niet, dat... en hier haperen even zijn verwarde, opstandige gedachten... dat kan hij niet! Blindelings loopt hij door. Op de appèlplaats staat het vuurpeleton. De kampcommandant heeft niet de moeite genomen persoonlijk bij de terechtstelling aanwezig te zijn. De soldaat die hen begeleidde, heeft niet gezien wat er bij barak 55 gebeurde. Hij blijft voor de appèlplaats staan. De kapitein van het vuurpeleton geeft een bevel. Stephan en Sergej komen beiden naar voren. 'Terug, jij!', schreeuwt de kapitein tot Sergej. Wezenloos doet deze wat hem bevolen wordt. Het dringt niet tot hem door wat er gebeurt. Tot hij plotseling Stephan ziet staan, de handen ruggelings aan een paal gebonden. Wat! Stephan! Maar hij! Nee!, schreeuwt hij, ik moet in zijn plaats!' 'Vuurrr!', brult de kapitein. Sergej slaat zijn handen voor zijn ogen. Stephan, de man die hij zoveel kwaad had toegewenst, is voor hem gestorven. Stephan wist wat het was: geen wraak nemen maar vergeven.

Die avond wordt er omgeroepen dat de vluchtelingen gevonden zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1994

Mivo +12 | 32 Pagina's

Wraak nemen... of vergeven?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1994

Mivo +12 | 32 Pagina's