Job en zijn vrienden
In het land Uz, vlakbij Mesopothamië, waar Abraham vandaan kwam, woont een rijke herdersvorst. Iedereen kent hem; van jong tot oud. Als je aan een arme zou vragen: 'Kent u Job?', dan zou die arme zeggen: 'Natuurlijk, want bij Job mogen we altijd komen als we helemaal niets meer hebben, hij geeft ons dan te eten en helpt ons.' Als je het aan een geleerde in dat land zou vragen, zou hij zeggen: 'Ja, want Job is de meest wijze van ons allen, je kunt bij hem altijd om raad gaan.' Als je het zou vragen aan een godvrezend iemand, dan zou hij zeggen: 'We luisteren altijd zo graag naar Job, hij kan zo veel vertellen van de Heere, hij leeft zo dicht bij God.' Van niemand zou je een lelijk woord over Job horen spreken. Maar wat nog belangrijker is: God spreekt ook goed van Zijn knecht. God spreekt in Zijn Woord over Job als: oprecht en vroom en wijkende van het kwaad. God zegent Zijn knecht ook. Hij is heel erg rijk; heeft duizenden schapen, ossen kamelen, ezelinnen en een groot aantal knechten. Ook heeft Job van God tien kinderen gekregen, wat een grote zegen is. Het gaat Job goed. Hij wordt geëerd door iedereen en is heel gelukkig. Er is er maar één die Job haat. Dat is de satan. En als God aan de satan vraagt, of hij Job gezien heeft, is dat goed te merken. Satan zegt: 'Job is een huichelaar. Ik weet wel waarom hij U dient. U heeft hem rijk en voornaam gemaakt. Maar als hij nu eens arm is en veracht, dan zal hij wel anders van U spreken. Dan zal hij U vloeken.' Het is heel erg, wat de duivel daar zegt. Maar God kent Zijn knecht. Hij zegt tegen satan: 'Neem hem dan maar alles af wat hij heeft, maar Ik verbied je om aan Job zelf te komen.' Dan breekt een verschrikkelijke tijd voor Job aan. Opeens gaat alles verkeerd. De satan verwoest alles om Job heen. Er komt een knecht aanrennen. Vlak voor Job blijft hij stilstaan. 'O, mijn heer', roept hij uit, 'de Sabeeërs hebben een inval gedaan in uw land. Die rovers hebben al uw runderen en ezelinnen meegenomen en uw knechten doodgeslagen, alleen ik kon ontkomen.' Nog terwijl Job geschrokken staat te luisteren, komt er een tweede knecht aanlopen. 'O, mijn heer, uw herders weidden ver weg de schapen, toen er een hevig onweer losbarstte. De hele kudde en alle herders werden door het hemelvuur gedood. Alleen ik kon ontkomen.' Weer een slag voor Job. Maar het is nog niet uit. Een derde bode komt aanrennen: 'O, mijn heer, van drie kanten vielen Chaldeeën uw kamelen aan. Ze hebben uw knechten gedood en al uw lastdieren meegenomen.' Zwijgend hoort Job hen aan. Zijn hart wordt verscheurd door verdriet. Vooral als de vierde knecht met de laatste verpletterende boodschap komt: 'O, mijn heer, toen uw kinderen feest vierden bij uw oudste zoon, kwam er een wind uit de woestijn en deed het huis instorten. Allen zijn gestorven.' Jobs verdriet wordt hem te veel. Hij scheurt zijn mantel als teken van diepe rouw en valt op de aarde neer. Dan zégt hij iets. Is het een vloek om alles wat hem overkomt? Nee, Job zegt iets heel anders. Terwijl de tranen over zijn gezicht lopen, kan en mag hij toch zeggen: 'De Heere heeft mij eerst gegeven, nu heeft Hij het weer teruggenomen. De naam des Heeren zij geloofd.' En Job zegt dat niet zómaar. Hij zegt dat met zijn hele hart, ondanks de droefheid. Hij geeft het allemaal in Gods handen. Dus satan... de aanslag is mislukt. 'Ja maar', zegt de satan dan tegen God, 'ik moest van Job zelf afblijven. Als ik nu zijn lichaam aantast, dan zal hij U gaan vervloeken.' 'Ga satan, maar spaar zijn leven.' God verbiedt de satan om Job te doden en dan kan de satan dat ook niet, hij móet luisteren naar God. Maar wat hij wel kan doen, is erg genoeg. Hij maakt Job melaats. Grote zweren overdekken zijn hele lichaam. Iedereen blijft bij hem uit de buurt. Vol walging gaan de mensen die nog bij hem zijn weg. Job is nu helemaal alleen. Zelfs zijn vrouw, die hem in dit vreselijke verdriet bij zou moeten staan, keert zich vol bitterheid en boosheid van hem af. Maar eerst zegt ze hem nog iets heel lelijks: 'Job, houd je nu nog aan God vast? Alles heeft Hij ons afgenomen. Job, vloek God en sterf dan!' Dan zegt Job: 'Hoe kun je zo spreken. We hebben wel al het goede van God aangenomen, zouden we nu het kwade niet aannemen?' Job blijft God trouw, door alles heen. Maar dat is niet Jobs verdienste. Eigenlijk is het andersom. God blijft Job trouw, anders kan Job al dat leed niet dragen. Maar satan heeft nog meer pijlen op zijn boog. Goede vrienden van Job hebben van al dat ongeluk gehoord en ze komen om met hem mee te lijden. Als ze hem zien, schrikken ze geweldig. Is dat Job? Die ellendige mens, die achter zijn huis op een afvalhoop zit en zich krabt met een potscherf? Wat een pijn moet hij hebben. Ze herkennen hem bijna niet. Dit moet wel een bijzondere straf zijn, maar dat kunnen ze onder deze omstandigheden niet tegen Job zeggen. Daarom zwijgen ze, zeven dagen lang. Job voelt de verdenking van zijn vrienden wel aan. Het maakt zijn strijd zoveel te zwaarder. Dan, op het toppunt van zijn zwijgende ellende, barst het naar buiten. 'O, was ik maar nooit geboren, was dit leven maar nooit begonnen.' Job vervloekt zijn geboortedag. Dan gaan de vrienden ook spreken. 'Toe Job, geef het toch toe, deze oordelen komen niet zomaar. Je moet een verschrikkelijke zonde begaan hebben, dat God je zo straft.' De beschuldiging maakt Jobs lijden nog groter. Het is een leugen. Maar hij weet niet waarom Gods toorn dan wel tegen hem gericht is. Als de vrienden hem blijven beschuldigen, roept Job uit dat ze dan maar met bewijzen moeten komen. Zij behoeven niet te oordelen. Dat komt God toe. Is het niet aan deze zijde van het graf, dan aan gene zijde. Met groot verlangen ziet Job uit naar dat rechtvaardig oordeel van God. Eén van de vrienden, Elihu, gaat nu spreken. Hij spreekt heel anders. Job en zijn vrienden moeten niet wijzer willen wezen dan God. Als Elihu uitgesproken is, is het voor God genoeg geweest. Het gaat onweren. Hierin horen ze allen Gods stem, en ze beven ervoor. God Iaat hen inzien wat een kleine schepselen ze eigenlijk zijn. Want wie heeft de aarde geschapen? Hoe kunnen zij begrijpen wat God gedaan heeft in de schepping? God spreekt over Zijn werk in deze schepping. Als Job dit hoort wordt hij daaronder steeds kleiner. Hij begrijpt dat ook hij veel te hoogmoedig was, toen hij dacht dat hij God ter verantwoording kon roepen. Hij vernedert zich voor zijn Schepper, Die hem gemaakt heeft en hem geboren liet worden. Maar ook over de vrienden spreekt God het schuldig uit. Ze hebben Job helemaal niet goed behandeld. Ze hebben ook niet recht van God gesproken, maar van Hem een eenzijdig beeld gegeven. Ze moeten Job vergeving vragen en vragen of hij voor hen wil bidden. Dat doet Job en God verhoort zijn gebed. Daarna zegent God Job. Het is een teken van Gods liefde voor Zijn knecht. Job wordt weer helemaal beter en krijgt alles dubbel terug, dat hij verloren heeft. Hij krijgt ook opnieuw tien kinderen. De grote verliezer is de duivel. Job leeft nog honderd en veertig jaren. Daarna sterft hij om voor eeuwig bij zijn Vader te blijven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989
Mivo +12 | 19 Pagina's