JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Achtergrondinformatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Achtergrondinformatie

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Het, leven van Guido de Brès

De Brès is geboren in 1522 te Mons (Bergen) ïn de Zuidelijke Nederlanden. In een afscheidsbrief aan zijn moeder, kort voor zijn dood vanuit de gevangenis is Valenciennes geschreven, herinnert hij haar aan een voorval dat voor zijn geboorte plaatsvond. Zijn moeder hoorde in de straten van Mons een Jezuïet preken. Diens woorden maakten bijzonder veel indruk op haar. Thuisgekomen bad zij of het kind dat zij verwachtte zó zou mogen worden als de Jezuïet, die ze zo bezieland had horen spreken. "Gij zeide dit en God verhoorde, zelfs ten bewijs dat Hij rijk is in barmhartigheid, - , heeft Hij u meer gegeven dan u van Hem vroeg. U vroeg immers of het kind dat u in uw schoot droeg zijn mocht als die Jezuïet en God heeft het de Heere Jezus toegeheiligd".

Wanneer De Brès precies tot geloof komt en de rooms katholieke kerk de rug toekeert is niet bekend, vermoedelijk tussen zijn 18e en 25e levensjaar. Door het lezen van de Bijbel en evangelische lektuur gaan zijn ogen open voor de dwalingen van de roomse kerk en ontwikkelt hij zich tot een Vurig aanhanger van de reformatorische leer, met name die van Calvijn.

Al gauw geeft hij het beroep van glasschilder eraan en wijdt hij zich helemaal aan de verkondiging van het evangelie. Als in 15A8 in Mons een zware vervolging uitbreekt, vlucht De Brès naar Engeland. Zijn verblijf in Londen heeft veel bijgedragen tot zijn theologische vorming. Wekelijks woont hij de "profetieën" bij die in the de Londense vluchtelingengemeente worden gehouden. Enkele gemeenteleden, de "profeten", stelden tijdens deze bijeenkomsten van de gemeente vragen over de 's zondags gehouden preken, waarop door de predikanten dan vérder ingegaan werd.

Van betekenis is ook zijn kontakt met een aantal vooraanstaande gereformeerden. Zo ontmoet hij o.a Joha a Lasco, die zich vooral beziggehouden heeft met een goede organisatie van het kerkelijk leven, Petrus Datheen, bekend om zijn psalmberijming en Marten Micron, die een kleine catechisnis schreef voor jonge kinderen.

In 1552 keert De Brès terug naar zijn geboortestreek. Hij vestigt zich als predikant te Lille (Rijssel). Van hieruit trekt hij rond om zijn verdrukte geloofsgenoten te lianen. In deze periode schrijft De Brès "Le Baston de la Foy Christienne" (De staf van het christelijk geloof), een weerlegging van de roomse leer.

In 1556 moet Guido de Brès opnieuw vluchten i.v.m. hevige vervolging. Hij gaat nu naar Frankfurt am Main, na een kort verblijf daar reist hij door naar Zwitserland. In Lausanne en Genéve studeert hij bij Beza en Calvijn.

In 1559 begeeft De Brès zich weer naar de Nederlanden. Daar treedt hij in het huwelijk met Catharine Raymond. Hij preekt vooral in Rijssel en in Doornik, zijn vaste woonplaats.

Om duidelijkheid te verschaffen over de omstandigheden waaronder de Nederlandse Geloofsbelijdenis bekend is geworden, eerst iets over de situatie in Doornik.

Situatie in Doornik

De stad Doornik behoorde pas sinds 1521 tot de Zuidelijke Nederlanden, daarvoor was Doornik korte tijd engels en van 1200 tot 1513 frans. In 1528 viel hier de eerste martelaar. In 1545 vond de uit Straatsburg gekomen calvinistische predikant Pierre Brully er de vuurdood. Tussen 1550 en 1560 won het calvinisme in de stad sterk aan betekenis. Onder de aanhangers van de "nije leere" maakte de inquisiteur Pieter Titelmans regelmatig slachtoffers. Velen weken uit naar Antwerpen, Frankfurt en Wesel.

Zoals vermeld vestigt De Brès zich in 1559 in de stad. Een van zijn belangrijkste vrienden en medewerkers is de tapijtwerker Jean de Lannoy.

In september 1561 is het ker(k)mis in Doornik. Eén van de hoogtepunten daarvan is de processie die ter ere van de kruisverheffing (rooms katholieke feestdag van 14 september, misschien ter herinnering aan het terugkrijgen door Herachius van het aan de Perzen' verloren gegaan kruis) gehouden wordt. De stad trekt in deze dagen tal van bezoekers: roomsen én hervormden. De laatste groep bezocht de stad overigens met andere bedoelingen dan de kermisvierders. Op 29 september, dë eerste kermisdag, komen 's avonds de.calvinisten op straat en zingen de psalmen van Marot en Beza, liefst voor de deur van de hoge roomse geestelijken. Ook de volgende avond wordt er zo'n psalterie, psalmoptocht, gehouden. De deelnemers dragen maskers en blazen de lampen, die met opzet overal nog branden, uit. De Brès en Jean de Lannoy zijn tegen deze optochten en het uitdagende karakter ervan en omdat zij de kwade gevolgen ervan vrezen. Later blijkt dat die vrees terecht is. Voor velen was De Brès' opstelling tegenover de psalteries teleurstellend, juist omdat hij groot gezag genoot onder de hervormden.' De Brès van zijn kant verspreidde de eerste exemplaren van de Confession de Foy (Geloofsbelijdenis) en sloeg deze aan de stadspoorten aan, met de bedoeling de overheid e'n het (r.k.-) volk ervan te overtuigen dat de calvinisten beslist geen revolutionaire bedoelingen hadden. Dit in tegenstelling tot de wederdopers.

De door De Brès gevreesde gevolgen van de psalteries zijn niet uitgebleven. Door de landvoogdes wordt een kommissie ingesteld om de onrust in Doornik tegen te gaan. De kommissie vindt in het huis van Jean du Mortier, een tapijtwever, een exemplaar van de Geloofsbelijdenis en een brief over de vervolging van de christenen. Dit vindt plaats op 15 oktober. Het gevonden boekje maakt op dit moment nog niet veel indruk. In overeenstemming met de wens van de landvoogdes wordt door de kommissie hard opgetreden: velen worden gearresteerd en vervolgens streng gestraft. Onder hen is ook Jean de Lannoy, die evenals De Brès de "psalteries" juist afgekeurd heeft, maar nu pal staat voor zijn geloofsovertuiging en op 17 november de vuurdood ondergaat. De Brès weet tijdig te vluchten. Wel wordt zijn verblijfplaats gevonden, waar ruim 200 exemplaren van de Geloofsbelijdenis worden aangetroffen naast een ruim assortiment van reformatorische lektuur. Het is inmiddels januari 1562. Aan het eind van de maand verlaat de kommissie Doornik, de "ketterij" is vrijwel uitgeroeid. Later zal de hervormde gemeente zich weten te herstellen.Eén belangrijke gebeurtenis, die plaatsvond tijdens het verblijf van de kommissie in Doornik, moet hier nog genoemd worden. In de nacht van 1 op 2 november 1561 wordt de door Guido de Brès in datzelfde jaar opgesteld'- geloofsbelijdenis over de muur van het .kasteel te Doornik. Vooral hierdoor krijgt de Confession de Foy bekendheid, al was ze al eerder aan de poorten van de stad aangeslagen en reeds aangetroffen in de woning van Jean du Mortier. De brief doet een beroep op de koning namens meer dan 100.000 gelovigen in de Nederlanden om hen te beoordelen naar de inhoud van deze geloofsbelijdenis. Ten onrechte worden zij ervan verdacht te. willen opstaan tegen de wettige overheid, terwijl zij slechts verlangen in vrijheid te leven overeenkomstig het Woord van God.

Behalve een brief aan de koning, die de belijdenis voorafgaat, bevindt zich in het pakje, dat De Brès over de kasteelmuur werpt, ook een brief gericht aan de kommissarissen, die bezig zijn met hun onderzoek- Deze brief is geschreven op verzoek van geloofsgenoten. De Brès, hoewel zelf geen voorstander van de "psalteries", tracht de bedoeling van deze optochten te verklaren en aannemelijk te maken. De inhoud van deze brief, die speciaal op de situatie in Doornik betrekking heeft, is alleen bewaard via een samenvatting die de kommissarissen ervan gemaakt hebben. Op één punt verschilt de inhoud van deze brief van d£e welke aan de koning gericht was en vóór de gebeurtenissen in Doornik geschreven. De brief aan de kommissarissen krijgt aan het slot een dreigende toon: "Wij kunnen het volk niet langer onder de tucht van het geduld houden, zodat het niet opstandig wordt, en ziende dat gij niet ophoudt weldenkende mensen in uw gevangenissen te slepen, vrezen wij, dat daar groot kwaad uit voort zal komen en dat velen, die dat nu prachtig vinden, het eenmaal zullen berouwen. Vertrouwt niet op uw gewapende dienaren, rekent maar dat velen, die zich nu mooi voordoen en op uw kosten worden onderhouden, u de rug zullen keren als het nodig is..... God is onze getuige hoezeer wij de opstandigheid van het volk vrezen...." Deze passage is zonder twijfel het gevolg van de gebeurtenissen in Doornik, waar De Brès kennelijk zo van geschrokken is, dat hij voor de eventuele gevolgen van onderdrukkende maatregelen meent te moeten waarschuwen.

Verdere levensloop van De Brès

Begin 1562 vlucht De Brès uit Doornik. Opnieuw is hij genoodzaakt zijn zwervend leven voor te zetten. Van 1563 tot 1566 is hij werkzaam in Sédan (Noord- Frankrijk) in dienst van Henri-Robert de la Marck, hertog van Bouillon, die tot de reformatie is overgegaan. In opdracht van de hertog neemt hij deel aan onderhandelingen die.moeten leiden tot een samengaan van calvinisten en lutheranen. De besprekingen, die gevoerd worden om met het oog daarop tot een gemeenschappelijke belijdenis te komen, hebben uiteindelijk niet het gewenste resultaat gehad.

In 1566 schrijft De Brès een geschrift tegen de Wederdopers: "La recine, source et fondement des anabaptistes" (De wortel, de oorsprong en het fundament der Wederdopers). Het boek wordt pas 1570, drie jaar na zijn dood, uitgegeven.

Na zijn verblijf in Noord-Frankrijk gaat hij naar Antwerpen, waar hij de gemeente slechts korte tijd dient. Nog in 1566 begint zijn arbeid in Valenciennes. Hij werkt hier samen met zijn kollega Pérégrin de la Grange. Omdat een groot deel van de bevolking de zijde van de reformatie kiest, wil de overheid een bezetting in de stad legeren. Als het stadsbestuur deze weigert toe te laten wordt Valenciennes belegerd door de gouverneur van Henegouwen Philippe de Noircarmes. Na een belegering van ruim drie maanden moet de stad zich overgeven. Diverse "rebellen" worden nu om het leven gebracht. De Brès en De la Grange weten te ontvluchten, maar bij het nabijgelegen St. Amand worden beide predikanten alsnog gegrepen en vervolgens in Valenciennes gevangen gezet. Beiden zijn tot het laatst trouw gebleven aan het geloof, dat zij hebben beleden en verdedigd. Blijmoedig ondergaat De Brès zijn gevangenschap, ondanks de slechte omstandigheden waaronder hij verkeert. Aan zijn vrouw schrijft hij over de blijdschap, die hij in het lijden ondervindt: "Ik ben blij, ja mijn hart is vrolijk, er ontbreekt mij niets temidden van mijn droefenissen". Hoewel ook de aanvechting hem niet bespaard blijft, wordt hij op een bijzondere wijze gesterkt en vertroost en verheugt hij zich in de martelaarskroon.

In de vroege morgen van 31 mei 1567 wordt De Brès meegedeeld dat diezelfde morgen het doodvonnis voltrokken zal worden. Terwijl zijn gezicht straalt van vreugde neemt hij afscheid van zijn medegevangenen. Hij spreekt hen als volgt toe: "Heden sterf ik voor de Naam van Gods Zoon. Gode zij dank! Ik ben zeer verblijd. Nooit had ik gedacht, dat God mij die eer zou doen. Van ogenblik tot ogenblik word ik bekrachtigd en mijn hart springt op van vreugde in mij. De dood is niets, o hoe zalig zijn de doden, die in de Heere sterven! Het is alsof mijn geest vleugelen heeft om zich ten hemel te verheffen, waar ik heden genodigd ben ter bruiloft van mijn Heere, van de Zoon van mijn God". Niet lang daarna bezegelt hij de confessie met de marteldood.

2. Opstelling en verbreiding van de Geloofsbelijdenis

De Brès heeft bij de opstelling van de Nederlandse geloofsbelijdenis gebruik gemaakt van de Confession Gallicana. Deze franse geloofsbelijdenis was voor het overgrote deel van de hand van Calvijn. Calvijns concept van 35 artikelen werd door de Fransen uitgebreid tot 40 artikelen.

De Brès' Confession de Foy (geloofsbelijdenis) werd zoals het opschrift aangaf gemaakt "met gemeenschappelijke instemming (d'un common accord)" van de gelovigen, die in de Nederlanden verstrooid waren. Als motto van de belijdenis wordt op de titelpagina 1 Petr. 3:15 vermeld: "Zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is".

Een aantal prominente gereformeerden heeft de belijdenis vooraf ingezien en instemming betuigd.

Calvijns oordeel voor de Confession de Foy is zeer positief geweest. Ook Saravia, Moded, Petrus Datheen, Gaspar van der Heiden, Jean Taffin e.a. hebben hun goedkeuring uitgesproken, zodat De Brès, voor hij tot publikatie overging, zich van de instemming van vele gelovigen verzekerd wist. Door die brede instemming kon de Geloofsbelijdenis reeds vanaf het begin als formulier van enigheid funktioneren. In deze belijdenis herkenden zich alle gereformeerden.

Duidelijk werd gemaakt waarin zij als gereformeerden verschilden van de Wederdopers, aan wie zij ten onrechte door de overheid gelijkgesteld werden. Staatsgevaarlijke en oproerige aktiviteiten, zoals door Wederdopers ontplooid werden, behoefde men van de gereformeerden niet te verwachten. De Nederlandse Geloofsbelijdenis heeft een apologetisch karakter. Het is een verdediging van wat de gereformeerden in werkelijkheid voorstaan in tegenstelling tot de wederdopers. Daarnaast wordt het eigen belijden afgebakend en verdedigd tegenover Rome. Het opstellen van de belijdenis was ook nodig om de kennis van de waarheid te versterken onder de gelovigen, terwijl ook hun onderlinge verbondenheid erdoor bevestigd werd.

De geloofsbelijdenis heeft goede ingang gevonden onder de gereformeerden in de Nederlanden. In 1562 wordt zij reeds in het nederlands vertaald.

De provinciale synode van Armentières, die in 1563 gehouden wordt, stelt ondertekening van de belijdenis voor ambtsdragers in de gemeenten verplicht. In 1566 besluit een synode te Antwerpen dat bij de aanvang van elke synode de confessie zal worden voorgelezen, zowel om de eenheid der gereformeerden tot uitdrukking te brengen als om te overwegen of er mogelijk iets in gewijzigd dient te worden.

Wijzigingen zijn meermalen aangebracht. Het ging dan om verduidelijkingen en bekortingen, niet om wezenlijke veranderingen in de inhoud. Op diverse synoden is de belijdenis onderwerp van gesprek geweest, zoals die van Emden (1571), Dordrecht (1578), Middelburg (1581) en tenslotte de nationale synode van Dordrecht (1618/1619). Hier gaat men na voorlezing unaniem akkoord met de inhoud van de belijdenis. De synode zorgt voor de publikatie van een authentieke nederlandse en franse tekst.

Nog altijd vormt de Nederlandse Geloofsbelijdenis met de andere belijdenisgeschriften een rijk erfgoed van de kerk. Laten we niet vergeten dat zij de uitdrukking is van een geloof, dat onder de zwaarste verdrukking haar kracht getoond heeft.

3. Inhoud en het karakter van de N.G.B.

Van onze Nederlandse belijdenisgeschriften is de Heidelbergse Catechismus vooral praktisch-onderwijzénd, bij de Dordtse Leerregels overheerst de pastorale toon, terwijl de N.G.B. het meest leerstellig is. De extra moeite besteed aan de bestudering van de N.G.B. wordt rijk beloond, want in deze belijdenis klopt het hart van de kerk van de reformatie.

Verdeling en korte inhoud

De N.G.B. bestaat uit 37 artikelen. De meeste artikelen beginnen met de woorden "wij geloven"; artikel 1 opent met de prachtige woorden "Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond...".

De artikelen zijn op de volgende wijze te verdelen:

art. 1 het geloof in God

2-7 de middelen waardoor wij Hem kennen

8-11 de Drieënige God

12-15 schepping, voorzienigheid, val en de gevolgen daarvan

16+17 de verkiezing en de wederoprichting van de gevallen mens

18-21 over Christus

22-26 de weldaden des heils

36 de overheid

37 het laatste oordeel

Het karakter

De reformatie wilde niet iets nieuws zijn; ze heeft terug gewezen naar de Schrift en naar de kerkvaders (o.a. Augustinus). Dit komt ook uit in de reformatorische belijdenisgeschriften, m.n. in de N.G.B.

1 Allereerst wil de belijdenis katholiek (= algemeen) zijn. Ze wil wijzen op de belijdenis van de katholieke kerk de eeuwen door. De belijdenis zoekt bewust aansluiting bij de vroeg-christelijke belijdenissen: het gaat haar er niet om alleen maar in te gaan op eigentijdse kwesties (bestrijding van gevaren)

- jdenis vormt het grondschema van de N.G.B, en is in haar geheel verwerkt in de 37 artikelen (de lijn God de Schepper, de Zoon. de Heilige Geest, de kerk en het oordeel).

- De oude belijdenis van Nicea (325 na Chr. met nadruk op de godheid van Christus! en die van het-concilie van Chalcédon (451 na Chr. waar beleden is dat de twee naturen van Christus "ongedeeld en ongescheiden, onvermengd en onveranderd" in één goddelijk persoon verenigd zijn) klinken door in art. 8 en 9 (de Drieëenheid), art. 10 (de godheid van Christus) en art. 19 (de twee naturen van Christus). Zo lezen we in art. 9: "Deze leer van de Heilige Drievuldigheid is altijd beweerd en onderhouden geweest bij de ware kerk, van de tijden der apostelen af tot nu toe...."

- Verder wordt in art. 15 terug gegrepen op de erfzondeleer, zoals die door Augustinus als een van de eersten onder woorden is gebracht.

2. Binnen dit katholieke kader wil de belijdenis reformatorische zijn. Zij wil de kerk terug roepen tot de gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift. Het Sola Scriptura, alleen de Schrift, is hét kenmerk van de Reformatie geweest. Vandaar dat het schriftbewijs in de artikelen zo'n grote plaats krijgt. Steeds worden bijbelteksten genoemd en aangehaald; art. 9 is daarvan een duidelijk voorbeeld. Vandaar ook de grote aandacht voor de schriftleer (art. 2.7!). Omdat de kerk tijdens de Reformatie weer onder het Woord gebracht wcrdt, krijgen ook het alleen door genade, alleen het geloof, alleen Christus weer hun volle betekenis (vgl. art. 21, 22 en 24).

Nader getypeerd is de N.G.B, calvinistisch. De invloed van Calvijn loopt via zijn catechismus van Genève en de franse belijdenis (Confessio Gallicana). Duidelijk aanwijsbaar zijn de overeenkomsten met Calvijns Institutie. Evenzo zijn er parallellen tussen bijv. art. 35 ('over het Avondmaal) en Calvijns "Traktaat van het Heilig Avondmaal" (1540) .

3. Tenslotte is de N.G.B, ook een figentijds belijden . Ze gaat in op de vragen en problemen van haar eigen tijd (de zestiende eeuw). Daarbij weet ze zich geplaatst tegenover twee fronten: Rome en de dopers.

Veelvuldig worden de roomse dwalingen bestreden:

- de apocriefe boeken hebben minder gezag dan de canonieke boeken van de Schrift (art. 6);

- de Heilige Schrift alléén is voldoende als regel van het geloof; pausen en concilies staan onder het gezag van de Schrift (art. 7);

- de erfzonde wordt niet door de doop afgewassen (art. 15);

- Christus is een volkómen Zaligmaker (art. 22);

- goede werken zijn niet de grond van de zaligheid (art. 24)

- de ceremoniële wetten (die Rome handhaaft door altaren, priesters en ceremoniële handelingen) hebben afgedaan (art. 25);

- de heiligen mogen niet vereerd worden (art. 26);

- het is een kenmerk van een valse kerk wanneer bijvoorbeeld de roomse kerk haar macht stelt boven die van het Woord (art. 29);

- kerkelijke hiërarchie moet afgewezen worden (art. 31);

- Christus heeft slechts twee Sakramenten ingesteld (art.. 33)

- de Sakramenten hebben geen automatisch werkende kracht (art.34) Ook de doperse dwalingen worden bestreden:

- de Heere Jezus heeft het vlees van Maria aangenomen (art. 18);

- de kinderdoop is bijbels (art. 34);

- opstand tegen de overheid moet afgewezen worden (art.36).

De tijdbetrokkenheid van de "N.G.B, blijkt ook uit de eigentijdse formuleringen en woorden: de gelukzalige Maria (art. 18), de hëilige Johannes (art. 14), de heilige Paulus (art. 30), de magistraten en plakkaten der prinsen (art. 27), Jezus Christus de enige en algemene Bisschop (art. 31), de politiën, overheden, magistraten en justitie (art. 36), de zaak van de vromen, die nu tegenwoordig van vele rechteren en overheden als ketters en goddeloos verdoemd worden (art. 37).

4. Waarom eigenlijk belijdenisgeschriften?

Om verschillende redenen kan men zich afvragen waarom het bezit en de aanvaarding van de belijdenisgeschriften noodzakelijk zijn. Juist onder jonge mensen wordt vaak de vraag gesteld of het echt nodig is om naast de Schrift ook de belijdenisgeschriften op te nemen als grondslag voor allerlei vormen van samenwerking (denk bijv. aan het onderwijs en de politiek). Is de Schrift soms niet genoeg als kompas voor ons handelen in allerlei verbanden?

Een vraag, die nogal eens gesteld wordt, is die naar de aktualiteit van onze belijdenisgeschriften. Kunnen zij voor ons, die in zo'n heel andere tijd leven met andere vragen en problemen dan de opstellers van deze geschriften, nog bepalend en richtinggevend zijn?

Een andere vraag is: Moet ik niet zelf bepalen hoe ik de Schrift uitleg en hoe ik de inhoud ervan wens te vertalen naar de situatie van vandaag? Heb ik daarbij soms een leidraad nodig in de belijdenisgeschriften?

Het feit, dat dit soort vragen over de noodzaak van de belijdenisgeschriften meermalen gesteld worden, vormt voldoende reden hier aandacht aan te besteden. In dit deel van de schets geven we enkele overwegingen rond de betekenis en het nut van onze belijdenisgeschriften.

Belijden: een bijbelse zaak

Het woord "belijden" betekent in de Bijbel letterlijk "hetzelfde zeggen". Wie belijdt, spreekt de Schrift na! Reeds in het Oude Testament komen we het belijden tegen. Gods uitverkoren volk Israël heeft de roeping om temidden van een heidense omgeving de Naam des Heeren uit te roepen. Naast het belijden van eigen schuld en het prijzen van Gods Naam in de eredienst is er in het oudtestamentische belijden het aspekt van het getuigen van Gods grote daden. Dit ten overstaan van de andere volken, die God niet kennen (zie bijv. Deut. 6:4, Jes. 41:9-20, Jes. 43:9 vv).

In het Nieuwe Testament keren deze aspekten van het belijden terug. Nu is er echter ook sprake van het belijden van Christus. De profetie is vervuld en het geloof in Hem wordt in korte belijdenissen verwoord. "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God". Het belijden van Christus gaat lijnrecht in tegen de goden- en keizersverering in het romeinse rijk. De konsekwentie van het belijden is dan ook lijden voor de Naam van Christus. Zo wordt de navolging van Christus beoefend.

Christus Zelf geeft Zijn discipelen de opdracht Zijn Naam te belijden voor de mensen (Matth. 10:17-20:32, 1 Petr. 3:15, Fil. 2:11). De noodzaak van het belijden is daarmee duidelijk aangewezen. Natuurlijk is hiermee de vraag naar de noodzaak van onze belijdenisgeschriften nog niet beantwoord. Wel kunnen de nog te noemen argumenten vóór de belijdenisgeschriften tegen de achtergrond van de bijbelse noties over het belijden aan betekenis winnen.

Aktualiteit

Geen enkele christen zal ontkennen dat belijden een legitieme zaak is. Velen binnen en buiten de kerk achten zich echter niet gebonden aan het belijden van onze vaderen, zoals uitgesproken in onze belijdenisgeschriften. Men meent nogal eens dat elke tijd een eigen vertolking van de bijbelse boodschap nodig heeft. Kennelijk gaat men er dan vanuit dat de klassieke belijdenis niet voldoende aktueel meer is. Wie met dit argument komt, gaat aan een belangrijk gegeven voorbij. Het gegeven namelijk dat de belijdenisgeschriften de bedoeling hebben de Schrift na te spreken. De inhoud is een samenvatting van de boodschap van de Schrift. Alleen al om deze reden behoeft aan de aktualiteit niet getwijfeld te worden. De Schrift verliest immers ook nooit haar aktuele betekenis? Het Woord is eeuwig geldend. Zij die de Schrift als tijdgebonden beschouwen, hebben ook de meeste moeite met een vaste belijdenis.

Hoe aktueel de belijdenis is voor onze tijd, blijkt overigens als we de inhoud ervan bestuderen. Wat beleden wordt over God, de Schrift, de mens enz. enz. heeft nog niets aan aktualiteit ingeboet.

Er zijn ook christenen die op de inhoud van de belijdenisgeschriften niets wensen af te dingen, maar toch menen dat een aanvulling op bepaalde punten gewenst is. Op zich kan daartegen geen principieel bezwaar gemaakt worden. Maar is het noodzakelijk en wenselijk de belijdenisgeschriften uit te breiden met zaken als de visie op de toekomst van Israël, met uitspraken over zending, met uitspraken over ethische vraagstukken enz.? De opstellers van onze belijdenisgeschriften hebben ongetwijfeld niet zonder reden een uitspraak over bijvoorbeeld de toekomst van Israël achterwege gelaten. Het ging hen om wat de kerk gemeenschappelijk beleed, niet om dingen die niet het hart van de Boodschap raken. Nogmaals: in de belijdenis treffen we een samenvatting aan van de kerninhoud van de Heilige Schrift, waarheen zij steeds weer verwijst.

Kontinuïteit

Met de roep om een aktueel, eigentijds belijden staat nog iets anders in verband. Wie de band met de belijdenis van de kerk doorsnijdt, verbreekt ook de kontinuïteit van het belijden . De kerk van vandaag staat niet los van het verleden, van de kerk der eeuwen. De kerkgeschiedenis leert ons hoe het belijden met de mond vergezeld ging van een belijden met de daad! Het geloof van de belijdenisgeschriften is beproefd onder vervolging en martelaarschap. Het is goed dat niet over, het hoofd te zien. In de belijdenisgeschriften klopt het hart van de reformatorische leer. Zij zijn de rijke erfenis van de kerk van de reformatie. Met wat zij uit de Schrift aan rijkdommen gedolven heeft kunnen wij onze winst doen. De dwalingen waarmee zij gekonfronteerd werd zijn ook nu nog aanwezig. Wie goed oplet, ziet dat "nieuwe" denkbeelden vaak oude dwalingen zijn.

Laten we niet menen dat wij als individu los van de kerk van de vaderen tot een dieper verstaan van de Bijbel kunnen komen. Dit te denken getuigt van een hoogmoedig individualisme, dat juist in onze tijd een levensgroot gevaar vormt. De mondige mens maakt zelf wel uit hoe hij de Schrift interpreteert. De bedoeling van de laatste opmerking is niet om de belijdenisgeschriften als een autoriteit naast de Schrift te plaatsen, maar te waarschuwen voor een individualisme, dat het geloof losmaakt van de gemeenschap met de kerk in zijn geheel in heden en verleden. Heeft een gezamenlijk oordeel van de gelovigen niet meer waarde dan dat van een individuele gelovige? Wie meent geheel onbevooroordeeld de Schrift te kunnen lezen, vergist zich. Ieder mens heeft zijn eigen opvattingen en waarde-oordelen, die zijn omgang met en verstaan van de Schrift beïnvloeden. Is het niet beter de Schrift te lezen met de "bril" van de kerk der eeuwen dan met die van de moderne mens?

Autoriteit

Boven is al opgemerkt dat we de belijdenis niet moeten zien als een autoriteit naast, laat staan boven de Schrift. Tegenstanders van de belijdenisgeschriften zeggen vaak dat zij geen gezag naast de Schrift kunnen aanvaarden. Juist de Reformatie heeft elk gezag naast en zeker boven de Schrift afgewezen en het Sola Scriptura beklemtoond, zo zeggen zij. Een redenering die als argument tegen de belijdenis aannemelijk klinkt. Toch moet gezegd worden dat zij van een onjuiste vooronderstelling uitgaat. Voorstanders van de belijdenisgeschriften zien deze geschriften namelijk ook niet als gezaghebbend naast of boven de Schrift. Ook de opstellers hebben nooit deze gedachte gehad. In artikel VII van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt nadrukkelijk beleden: "Men mag ö'ök geen menselijke geschriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijkstellen met de goddelijke Schriften, noch de gewoonte met de waarheid Gods (want de waarheid is bovenal)" enz. In dit artikel blijkt duidelijk dat de belijdenis geen volstrekt of goddelijk gezag kan hebben. Het gezag van de belijdenis is dan ook een afgeleid kerkelijk gezag. De belijdenis staat niet naast en zeker niet boven maar onder de Schrift. Onze belijdenisgeschriften spreken de Schrift na en daaraan ontlenen zij ook hun gezag. Het recht om zich tegenover een bepaalde formulering in de belijdenisgeschriften op te stellen (met een beroep op de Schrift) blijft bestaan. Alleen de Schrift heeft goddelijk gezag. De kerkgeschiedenis heeft echter geleerd dat zij die kritiek hadden op de belijdenis niet werkelijk bijbelgetrouw waren, ook al beweerden zij het tegendeel. Juist omdat zij de Schrift zo eerbiedig naspreken, zijn de belijdenisgeschriften voor ons zo waardevol.

Afweer tegen dwalingen

Het afweren van dwalingen vormt een belangrijk doel van de belijdenisgeschriften. Een kerk zonder belijdenis is een lichaam zonder ruggegraat. We liggen dan open voor allerlei dwalingen en ketterijen, die de kerk steeds weer binnen dreigen te dringen. De geschiedenis van de kerk leert hoe waakzaamheid hier steeds geboden is. Nu kunnen ook in een kerk mét een belijdenis dwalingen de kop opsteken. Maar hier fungeert de belijdenis als norm, waarnaar deze dwalingen afgewogen kunnen worden. Kennis van onze belijdenis kan onze weerbaarheid vergroten en gevaren van allerlei leringen helpen onderkennen.

Onze vaderen hebben in navolging van Calvijn de opstelling van en de gemeenschappelijke aanvaarding van belijdenisgeschriften gezien als de beste manier om de eenheid in het geloof te handhaven. Vandaar de benaming "Formulieren van Enigheid". Ook dit is geen onbelangrijk aspekt. Interne verdeeldheid binnen de kerk tengevolge van het instromen van onbijbelse geloofsopvattingen kan door de gezamenlijke acceptatie van de belijdenis tegengegaan worden.

Tenslotte........

Het is duidelijk dat met het bovenstaande lang niet alles omtrent de betekenis van onze belijdenis duidelijk worden als wij ons intensief bezig houden met de inhoud van deze geschriften. Dit, zoals bedoeld door de opstellers, met de Bijbel ernaast. Het gaat in de belijdenis immers ten die.pste om de boodschap van de Schrift.

Belangrijk is ook iets af te weten van de ontstaansgeschiedenis. Wie kennisneemt van de geloofsmoed waarmee de inhoud van deze geschriften beleden is,zelfs tot in de marteldood, zal minder geneigd zijn een pleidooi te voeren voor een nieuwe belijdenis. Van Calvijn is bekend, dat als hij getuigenissen van martelaren onder ogen kreeg, hij daar niets in wilde wijzigen, ook als hij bepaalde formuleringen niet zó zou willen nazeggen, uit eerbied voor hen die alles overhadden voor de zaak van Christus.

Als laatste wijzen we hier op het noodzakelijk verband tussen belijden en beleven. Belijden is allereerst een zaak van het hart. Hebben wij de waarheid, die in de belijdenis van de kerk zo duidelijk onder woorden gebracht wordt, persoonlijk doorleefd? Dan ontstaat ook de innerlijke drang tot belijden.

5. Hoe konkreet is de Nederlandse Geloofsbelijdenis?

Kan de N.G.B, die eeuwen geleden geschreven is, nog wel antwoorden op vragen van deze tijd?

Zijn er in onze tijd dan niet vele dwalingen en ideologieën, die er in de tijd van het opstellen van de N.G.B. niet waren?

Krijgen we op school e.d. niet te maken met de evolutietheorie; met het marxisme, dat steeds meer de kop opsteekt en waar zelfs vroegere bolwerken van gereformeerdheid als de Vrije Universiteit mee worden besmet?

Hebben wij niet de strijd tegen de toenemende zedelijke verwildering?

Hebben wij niet te maken met zaken als een verworden sexualiteit, abortus, euthanasie, uitholling van het gez in?

Heeft de N.G.B. daar wel antwoord op? Is die dan niet hopeloos verouderd?

Juist hier bewijst de N.G.B. zijn blijvende aktualiteit. Omdat de Geloofsbelijdenis in alles zo gefundeerd is in Gods Woord. De Bijbel raakt nooit verouderd, en daarom ook de N.G.B. niet!

Enkele voorbeelden.

Als we te maken hebben met de evolutietheorie, sla dan eens N.G.B. art. 12 en 13 op, die handelen over schepping en voorzienigheid. Daar vinden we geestelijke wapenen tegen deze dwaling, gesmeed in de smidse van het Woord. En dan de strijd tegen het marxisme; heeft de N.G.B. daarin wel een verweer? Wat is ten diepste de leer van het marxisme?

Karl Marx leerde, dat de mens in staat is zélf een heilsstaat op te bouwen, zélf een nieuwe aarde te scheppen. En dit kan de mens omdat hij in wezen goed is, omdat hij het goede wil. Dat is het mensbeeld van het marxisme, maar wat zegt de N.G.B. in art. 14 en 15.? "ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten". Onbekwaam tot enig goed geneigd tot alle kwaad. Hier is het antwoord van de N.G.B. op de uitdaging van het marxisme.

De vele dwalingen en ideologieën van deze tijd, zijn in wezen herhalingen van oude dwalingen, alleen in een andere vorm gegoten. Er is niets nieuws onder do zon! Maar de N.G.B. is altijd weer nieuw, omdat het Woord nieuw is. De N.G.B. is altijd weer aktueel, omdat het Woord aktueel is en blijft.

Dus: ook nü geeft de Nederlandse Geloofsbelijdenis ons antwoorden op vragen van deze tijd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1985

Mivo -16 | 36 Pagina's

Achtergrondinformatie

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1985

Mivo -16 | 36 Pagina's