JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

A Vertelschets -12

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

A Vertelschets -12

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de haven van Caesarea wordt een schip klaargemaakt voor vertrek. De luiken van de laadruimte zitten al dicht. Er is niet alleen lading aan boord. Kijk eens op het dek! Daar staat een groepje mannen. Het zijn geen zeelieden. Nee, het zijn.... gevangenen. Kijk eens goed, daar tusdie gevangenen staat Paulus, en bij hem ook twee van zijn vrienden Lukas en Aristarchus. Wat? Is Paulus gevangen genomen? Ja, omdat Paulus niet kon en wilde zwijgen over de Heere Jezus, over Zijn dood en over Zijn opstanding uit de doden, daarom is hij gevangen genomen. Voor het Sanhedrin, dat is de Joodse Raad, en ook voor de stadhouders Felix en later voor Festus moest Paulus zich verdedigen en er wordt geen schuld in hem gevonden. Maar, om zijn onschuld te bewijzen heeft Paulus tegen stadhouder Festus gezegd: "Ik beroep mij op de keizer in Rome". Dat is de reden dat hij niet vrij kan worden gelaten. Nu móet hij naarRome. Móeten? De Heere heeft het Paulus al eerder beloofd! "Hebt goede moed, Paulus; want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt alzo moet gij ook te Rome getuigen. "

Zó komt het dat de vierkante zeilen van het schip worden gehesen,

de touwen losgegooid worden en het handelsschip mét de gevangenen langzaam de haven van Caesarea uitvaart. De wind blaast de zeilen bol; dat betekent: doorvaren maar! Reeds de volgende dag komt het schip bij Sidon. De baas van de gevangenen, Julius, de hoofdman over honderd, is zo kwaad nog niet. Paulus vraagt: "Julius, mag ik mijn vrienden, de christenen in Sidon een bezoek gaan brengen?" Hoor, hoe vriendelijk Julius met Paulus handelt. "Jij mag van het schip af". En, waarschijnlijk met een paar bewakers, krijgt hij gelegenheid om zijn vrienden te bez.oeken.

Verder gaat de reis: de westenwind is nu tégen, het schip moet dicht bij de kust blijven varen. Ze moeten oppassen om niet naar de open zee af te drijven. Nog even en daar varen ze de haven van Myra binnen. Wat nu? Dit schip gaat niet verder naar Rome. Julius moet een ander schip zien te vinden. Ja, dat grote schip daar, waar koren in geladen wordt, gaat dat niet naar Italië en dus naar Rome? Dat komt goed uit! De gevangenen worden naar het schip uit Alexandrië gebracht. Niet lang daarna gaan de laadruimtes dicht en wordt het schip klaargemaakt voor vertrek. De zoele, zachte zuiden wind is niet krachtig genoeg om de zeilen bol te blazen. Heel, héél langzaam gaat het. Vele dagen gaan voorbij en nog zijn ze maar een korte afstand vooruitgekomen. Veel later dan de zeelieden gedacht hebben, vaart hun schip de haven binnen in Schoone Havens, 't Is al bijna winter en dan is het op zee gevaarlijk. Het stormt dan veel en / hard. Wat nu? Moeten ze K ra # nu in Schoone Havens M ^^ n A blijven tot het weer len- U^n I \J\ te wordt? Of, zullen ze IPPw J-^i^Jï \ \ proberen een betere fiV f ] plaats op te zoeken om /WKifo / te overwinteren. Hier m ligt het schip eigen- WMJHwyL/^^? «I

"Mannen " Het is —- Paulus die het woord neemt. "Mannen, ik zie dat de vaart zalgeschieden met hinder en grote schade. Niet alleen van de lading en van het schip, maar ook van ons leven". De hoofdman over honderd, Julius, de schipper en de stuurlieden hóren Paulus' welgemeende woorden wel, maar luisteren ze er ook naar? Wat weet Paulus, een gevangene, er nu van! "We varen af. Het weer ziet er goed uit, we gaan naar Fenix, dat is een geschikte haven om te overwinteren". De schipper heeft het laatste woord. De woorden van Paulus, die hij van Godswege heeft gesproken, worden in de wind geslagen. Tijdens de eerste dagen gaat de vaart heel voorspoedig. "Zie je nu wel, 't is maar goed dat we toch zijn gegaan, nog een paar dagen en we zullen Fenix bereiken. Plotseling.... een lichtflits, nog één, een geweldig onweer breekt los. De wind raast, de golven gooien het schip héén en weer. Zo'n geweldige storm noemen de zeelieden Euroklydon. Verbeten geeft de schipper bevelen: "Houd de kop van het schip in de wind. Strijk de zeilen. Haal de reddingsboot binnen boord. Probeer de kabeltouwen onder het schip te binden voor de stevigheid". Wat een weer! Storm zijn de zeelieden wel gewend, maar zoals het nu te keer gaat! Een dag gaat voorbij, een nacht gaat voorbij. Het schip ligt diep in de zee, de golven spoelen over het dek. Kijk, wat doen ze nu? De luiken worden geopend en een deel van de lading wordt overboord gegooid. Zo komt het schip hoger te liggen en hopen ze dat het niet op een zandbank vast zal lopen bij Sitrys. De derde dag gaat al het scheepsgereedschap overboord. Ook de gevangenen helpen bij dit werk. Aardedonker is het. Waar ze heenvaren? Ze weten het niet meer. Een kompas kenden ze in die tijd nog niet. Al lang hebben de zon en de sterren waaraan ze konden zien welke kant ze opgingen niet geschenen. Alle hoop om behouden te worden is hen ontnomen. Slapen? Wie denkt er aan slapen als elk moment het schip kan vergaan? Eten? De scheepskok kan het eten niet eens klaarmaken, zó wordt het schip heen en weer gelsingerd; niemand heeft er ook zin in. Dertien dagen, wat een lange tijd, slingeren ze nu al op de onstuimige zee.

Dan staat Paulus op: "Mannen, jullie hadden naar mij moeten luisteren, dan waren we niet in deze nood terecht gekomen. Maar ' ook nu mag ik u zéggen: goedsmoeds te zijn; want er zal geen verlies geschieden van iemands leven onder u, maar alleen van het schip. Want deze zelfde nacht heeft bij mij gestaan een engel Gods, Wiens ik ben, Welke ik ook dien, zeggende: Vrees niet, Paulus, gij moet voor de keizer gesteld worden; en zie, God heeft u geschonken allen, die met u varen. Daarom zijt goedsmoeds, mannen, want ik geloof Gode, dat het alzo zijn zal, gelijkerwijs het mij gezegd is. Doch wij moeten op een zeker eiland vervallen".

De veertiende dag breekt aan. Boven het geluid van de storm horen de geoefende zeemansoren een ander geluid, het geluid van de branding. Maar dat betekent dat ze vlak bij de kust zijn! Snel meten ze de diepte van het water met het dieplood: 20 vademen, dat is 36 meter, en even later nog maar 15 vademen. Straks worden ze op het strand geworpen. Vanaf het achterschip worden vier ankers aan zware kettingen uitgegooid. Gelukkig houden de kettingen het slingerende schip enigszins op z'n plaats. Was het maar dag, dan zouden ze misschien kunnen zien voor welke kust ze liggen. Stil eens..... wat gebeurt er op het vóórschip, daar bij de reddingsboot? Hé, de matrozen zouden de ankers daar toch uitgooien en kijk nu eens? Stilletjes proberen ze de reddingsboot in het water te laten zakken en zo te vluchten naar de kust. Paulus ziet het en zegt tot Julius en de andere bewakers: "Als dezen in het schip niet blijven, zult ook ü niet behouden worden. De soldaten pakken een mes en ploemp, de reddingsboot drijft leeg de zee op. Het begint nu al lichter te worden. Weer spreekt Paulus en allen luisteren naar deze gevangene: "Het is heden de veertiende dag, dat gij verwachtende blijft zonder eten, en niets hebt genomen. Daarom vermaan ik u spijze te nemen, want dat dient tot uw behouding; want niemand van u zal een haar van zijn hoofd vallen. En als hij dit gezegd en brood genomen had, dankte hij God in aller tegenwoordigheid, en hetzelve gebroken hebbende, begon hij te eten.

En zij allen, goedsmoeds geworden zijnde, namen ook zelve spijze. Wij waren nu in het schip in alles tweehonderd zes en zeventig zielen. Na het eten wordt de rest van de lading koren in de zee gegooid. Het schip komt nog hoger te liggen. Steeds duidelijker kunnen ze nu de kust zien, maar welk land is het? Ze weten het niet. Wel zien ze een inham met aan één kant een oever waar ze hun schip af kunnen meren. De ankers kunnen niet worden opgehaald in deze storm, de ankertouwen worden afgekapt, het schip begint al te drijven. De banden waar het roer mee vast zit worden meteen losgemaakt en het razeil naar de wind opgehaald. Zó proberen ze het schip naar de oever te sturen. En dan BOEMM ineens zit het schip muurvast. Het voorschip is op een zandbank gelopen. Een enorm gekraak....o, het achterschip breekt langzamerhand door de geweldige golfslag van het voorschip.af. Pas op, nu kunnen de gevangenen vluchten. De bewaarders willen ze doden, dan kunnen ze niet meer weg! Maar dat gebeurt niet, want Julius, de hoofdman gaat bevelen geven: "Mannen, opgelet, er drijft nu zóveel hout van ons schip in het water; we gaan proberen 'aan land te komen. Eerst degenen die kunnen zwemmen. Ja, toe maar. En nu de anderen: neem een plank of een ander stuk wrakhout van het schip dat je kunt pakken en laat je zo naar de kust drijven. Niet lang daarna verzamelen ze zich op het strand. Dan wordt er geteld: 200, 260, 270, 273, 274, 275 276! Allen zijn behouden aan land gekomen. Wat is God goed. Door Zijn voorzienigheid heeft hij allen, die in het schip zijn, om Paulus behouden. Paulus moet voor de keizer verschijnen. Want: het evangelie moet ook in Rome komen. God Zelf zal er voor zorgen dat 't er ook komt. God heeft hem geschonken allen die met hem varen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Mivo -16 | 36 Pagina's

A Vertelschets -12

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Mivo -16 | 36 Pagina's