JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Zondag rustdag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zondag rustdag

Achtergrondinformatie

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere Jezus en de sabbat

Het zijn de farizeeën en schriftgeleerden geweest die het oorspronkelijke sabbatsgebod hebben aangevuld met een scala van regels en geboden. Nauwkeurig werd bepaald welke arbeid en handelingen verboden waren. Men bracht dit onder in 39 soorten ("hoofdwerken") met diverse onderverdelingen. Ragfijn werd uitgemeten wat wel of niet op de sabbat was toegestaan. In Zijn omwandeling op aarde kwam de Heere Jezus verschillende malen in conflict met deze wettische sabbatsviering. Hij heeft Zich niet verzet tegen de sabbat als scheppingsordinantie, en ook niet tegen het specifiek Israëlitische karakter van deze dag, maar tegen de vrome, menselijke inzettingen. De Heere Jezus heeft als Mens én als Israëliet de sabbat gehouden (Luk. 4: 16 en 31, Matth. 5: 17, Joh. 5: 14). Hij leerde zelfs in hun synagogen (Mark. 1: 21, 6: 2, Matth. 15: 34, Luk. 6: 6, 13: 10). Hij wijst Zijn volgelingen juist op een nauwe wetsbetrachting vanuit een waar geloof en een heilige liefde tot God. Zonder afbreuk te doen aan de sabbatsviering in het Oude Testament wil Hij hen leren dat weldadigheid en barmhartigheid op de sabbat evenzo geboden is als het waarnemen van de godsdienstige plichten (Joh. 7: 22). Iets waar de farizeeën en schriftgeleerden moeite mee hadden (Joh. 9: 16, 5: 16, Mark. 2: 23 en 24). Zolang er van een zekere noodzaak sprake is, houden zij zich stil (Mark. 1: 23-31, Luk. 4: 33-39, Matth. 8: 14 en 15), maar zo gauw deze echter volgens hun inzichten niet aanwezig is, barsten zij in vijandschap los. Lees ter verduidelijking enkele van de volgende geschiedenissen:
- genezing van de verlamde in Bethesda (Joh. 5: 1-18)
- de discipelen plukken aren op de sabbat (Mark. 2: 23-28)
- de genezing van een verdorde hand in de synagoge (Matth. 12: 9-14, Luk. 6: 1-11)
- de genezing van een verlande vrouw in de synagoge (Luk. 13: 10-17)
- de genezing van de waterzuchtige man aan de sabbatsmaaltijd (Luk. 14: 1-6)
- de genezing van de blindgeborene in Jerzualem (Joh. 9: 1-41)
Als antwoord op al deze beschuldigingen laat de Heere Jezus duidelijk uitkomen: "Dat de sabbat gemaakt is om de mens, niet de mens om de sabbat" (Mark. 2: 27). Lees bij dit vers ook de kanttekening van de Statenvertaling na. "Zo is dan de Zoon des Mensen een Heere ook van de sabbat" (Mark. 2: 28). Niet de mens maakt uit hoe hij de sabbat wil gebruiken, maar Hij, de Messias, Gods eniggeboren Zoon, weet wat de wil van Zijn Vader is. Hij alleen kon vragen: "Wie van u overtuigt Mij van zonde?" (Joh. 8: 46).

Sabbat

Dat de sabbat een scheppingsordinantie is blijkt uit het feit dat er overblijfselen bij veel volken gevonden worden. Zo worden er sporen van de sabbat aangetroffen bij andere volken, die echter bepaalde dagen als ongeluksdag beschouwen. Op die dagen werkte men niet, want dan lukte er toch niets. De vijftiende dag van de maand heette bij de Babyloniërs "sjapata" (6de dag) van het midden. Dat was een soort bede- en boetedag.

Bijzondere verrichtingen van het Joodse volk op de sabbat voor de ballingschap

- Het houden van een heilige samenkomst (Lev. 23: 3)
- Verdubbeling van het dagelijks te brengen brandoffer (Num. 28: 9 en 10)
- Zingen bij de offers (Psalm 92 bij het morgenoffer)
- Het verwisselen van de toonbroden (Lev. 24: 8)

Sabbatsviering na de ballingschap

Tijdens de ballingschap komen de Joden op de sabbat bijeen. Zo'n bijeenkomst droeg de naam "synagoge" (samenkomst). Na de ballingschap ging men hier mee door en ontstonden de synagogen. Helaas zien we dan ook een ontaarding van de sabbatsviering doordat vooral de farizeeërs alle mogelijke bepalingen gaan maken van wat wel en niet mocht. De Heere Jezus komt op dit punt vaak met hen in conflict.

Is de vorm belangrijk?

Vorm en wezen zijn niet gelijk, maar wel beide noodzakelijk. Wie water wil drinken heeft daarvoor een beker (een vorm) nodig, hoewel het niet het belangrijkste is hoe die beker er precies uit ziet. Zo is ook voor een goede zondagsviering een vorm nodig.

De sabbatsstrijd rond de Synode van Dordrecht

In de 17e eeuw is in ons land de zogenaamde Sabbatsstrijd gevoerd. Sommigen stelden toen dat het vierde gebod door Christus vervuld is en dat onze zondag dus niets met het vierde gebod te maken heeft. Onze zondag zou dan geen goddelijke instelling zijn, maar alleen een kerkelijke instelling, een dag, waarop we herdenken de opstanding van Christus. Je voelt, dat men op deze manier op een gemakkelijke manier over de zondagsheiliging kan denken, want we zouden dan niet meer te maken hebben met een goddelijk gebod dienaangaande. Tegenover deze "Coccejanen" stonden mannen als Voetius, Teelinck en Udemans die met grote kracht handhaafden dat het vierde gebed óók nú nog geldt. Zij betoogden dat de rustdag een scheppingsordinantie is en dat een scheppingsordinantie nooit tijdelijk kan zijn, maar altijd zijn geldigheid behoudt. Deze sabbatsstrijd, die grote beroering bracht, is uiteindelijk ook op de Dordtse Synode aan de orde gekomen. De aanleiding daartoe vormde de klacht van de Engelse afgevaardigden over de vergaande ontheiliging van Gods dag in de stad waar de Synode vergaderde, in Dordrecht. De melkboeren uit Barendrecht kwamen immers ook op zondag gewoon hun melk venten in Dordrecht, terwijl de winkels op zondag geopend waren. Een ouderling-afgevaardigde uit Middelburg, een jurist, Hosbergius, wierp toen de handschoen in de strijd door te zeggen dat als de Engelse afgevaardigden gelijk hadden, men ook het vierde gebod helemaal moest handhaven, en de sabbat op de zevende dag houden. Deze ouderling was een volgeling van ds. Buis uit Middelburg, een Coccejaan. De Dordtse Synode heeft toen een commissie benoemd om de zaak van de sabbat te onderzoeken en rapport uit te brengen op de volgende Synode. Deze commissie bestond uit de Zeeuwse afgevaardigden en de theologische hoogleraren. Een volgende Synode is nooit meer gehouden, waarop de zaak definitief gesteld kon worden, maar wel is het rapport van de commissie verschenen. In dat rapport wordt gesteld dat onze zondag wel degelijk gefundeerd is in het vierde gebod van Gods Heilige Wet, maar dat dit gebed iets ceremonieels en iets moreels heeft. Het ceremoniele van het vierde gebed is de strenge rust, die de Oud-Testamentische sabbat kenmerkte en de zevende dag. Die strenge rust onder het Oude Testament, waarbij zelfs op het sprokkelen van hout de doodstraf stond, had immers een doel in zichzelf. Zij diende namelijk om de rust af te schaduwen, die Christus zou aanbrengen. Die rust is nu door Christus aangebracht en daarom heeft nu de rust van de zondag geen deel op zich, maar is zij middel geworden. Wij rusten op Gods dag van onze arbeid, om daardoor in staat te zijn die dag te besteden in de dienst van de Heere. Ook de zeverde dag was ceremonieel en is door Christus vervuld. Maar, zei de commissie, het morele, het blijvende van het vierde gebod is, dat één dag in de week in het bijzonder bestemd zal zijn voor de dienst van God. Zo sprak ook de Dordtse Synode uit: "De christenen moeten de zondag volmaaktelijk heiligen. Deze dag is in de oude Katholieke kerk altijd onderhouden geweest. Op die dag moet men rusten van alle slaafse arbeid (uitgezonderd die der liefde en der noodzakelijkheid) mitsgaders van alle recualiën, die de godsdienst verhinderen."

Zondagsheiliging en zondagsviering

De Bijbelse gegevens over de rustdag zijn zo uitgebreid, dat het te ver zou voeren er hier uitvoerig op in te gaan. De strijd, die hierover in de zeventiende eeuw in ons land is gevoerd heeft geleerd, dat de stelling, dat de oudtestamentische sabbat bij de ceremoniële wetten hoort, niet houdbaar is. Niet alleen in de Tien Geboden, maar ook al bij de schepping gebiedt God één dag voor Hem af te zonderen, te heiligen tot een "sabbatdag" (d.i. "rustdag"). En dit gebod geldt nog, als scheppingsinstelling en als zedelijke wet, voor ieder! Maar al gauw wordt het afzonderen van de zondag, het nalaten van allerlei zaken, het "heiligen" dus, in verband gebracht met een wettische geest. Dit behoeft echter niet wettisch te zijn. Het kan heel wettig zijn. Hoe kan er immers van heiligen gesproken worden als er geen grenzen getrokken worden? Toen Israël bij de Sinaï gelegerd was en God Zijn wetten gaf, was de berg heilig. Daarom werd ze afgepaald. De dienst der offeranden was een heilige dienst. Daarom stond nauwkeurig vast, wie er wel en wie niet bij mochten helpen. Waar sprake is van heiliging, daar zijn grenzen nodig. Zo ook bij de heiliging van de rustdag. En wie dat wettisch vindt, mag wel eens nazien of hij zelf niet met een wettische geest bevangen is. Want onder wettisch te zijn, verstaat men: te steunen op eigen werken, op een eigengerechtigheid. Wie er prat op gaat niet op zulke werken te steunen, loopt groot gevaar op deze houding te steunen, waardoor hij in het kwaad valt, dat hij in een ander veroordeelt. Gods Woord laat er trouwens geen twijfel over bestaan dat het heiligen van de sabbat het nalaten van veel werkzaamheden inhoudt. De plaats ontbreekt hier om het met voorbeelden aan te tonen. Moeilijker lijkt het te worden als we gaan vragen waar de grenzen liggen of waar ze getrokken moeten worden. Wat doen we wel en wat niet? Juist over deze zaak wordt vaak onverkwikkelijk gediscussieerd. Wie de grens wat strakker trekt, verketterd degenen, die meer geoorloofd achten - en toont zo zijn hoogmoed. Wie een ruimer opvatting heeft over de zondagsviering, ziet minachtend neer op de "enghartigen" - en geeft er daardoor blijk van uit hetzelfde hout gesneden te zijn. We stellen ons zo gauw boven de ander. De geest die uit God is handelt anders. Wie God liefheeft, leeft anders met Gods wet en met Gods dag. Die beseft, dat de wet geestelijk is en hij vleselijk. Die beseft, dat hij nooit zijn pad recht kan houden, nooit kan zeggen: als ik dat en dat doe, en dat nalaat, dan zal het wel gaan. Maar hij is ervan doordrongen dat zijn beste werken met zonde besmet zijn. Die heeft -om ons tot de zondag te beperken- last van de afleidende gedachten in de kerk, van het in gedachten bezig zijn met het werk van de komende week en dat op de rustdag, ja van alles, wat afleidt van het doel waartoe God deze dag gegeven heeft. Wie de Heere liefheeft, die heeft ook Zijn dag lief. Daarom zoekt hij deze dag aan te wenden tot het deel, dat God met het geven ervan op het oog had: de geestelijke rust (zie ook Hebr. 4). En als dit beginsel, dat uit God is, de leiding heeft, dan geeft het trekken van grenzen geen moeilijkheden meer. Dan heeft men geen zin in datgene wat afleidt, maar dan is er een lust om te horen, te spreken, te lezen of te zingen over Gods werk tot 's mensen zaligheid. Dan is men blij met deze dag, die men dan ook zoveel mogelijk vrijmaakt om bezig te zijn met geestelijke zaken, ouders samen met hun kinderen, vertellend, in een onderling gesprek, zingend rond het orgel, of ieder voor zich delvend in de schatten, die onze vaderen ons nagelaten hebben. Wie "in deze dingen leeft" -om met Hizkia te spreken- ervaart de zondag als een feestdag. Dan ziet men er verlangend naar uit en wil men ieder uur wel vrijmaken om aan te wenden ter verkrijging van geestelijke goederen, voor onszelf en voor anderen. De Heere heeft met het gebod van de heiliging van de rustdag niet bedoeld de mens een dag te geven zonder inhoud, waarvoor alleen verboden zouden gelden. Het "heiligen" is een "afzonderen tot", en wel tot de dienst des Heeren. De Heere Jezus wees erop, dat de mens niet is gemaakt voor de sabbat, maar de sabbat voor de mens (Mark. 2: 27). Het is een gave van God, de mens ten goede. Hierbij rijst de vraag, wat dan wel de inhoud, de waarde van dit geschenk mag zijn. Als we de Bijbelse gegevens met elkaar vergelijken dan zien we, dat de rustdag in de eerste plaats gegeven is tot bezinning op de voleinding, de vervolmaking van de schepping. Met de zevende dag (het getal zeven is het getal van de Goddelijke volmaaktheid) is de week vol. Op deze laatste dag moest de mens zich bezinnen op, en rusten in het uiteindelijke doel van Gods werk, en dan ook van zijn eigen werk, namelijk de verheerlijking Gods en de heiliging van Zijn Naam. Maar niet alleen de bezinning hierop, ook het in praktijk brengen ervan is dan het doel van deze dag van afzondering. Na de zondeval is dit niet veranderd. Alleen kon de mens toen niet meer bereiken waartoe ze gegeven was. Het rusten in het volmaakte is van zijn kant onmogelijk geworden, de volmaaktheid is voor hem onbereikbaar geworden. Toch bleef de rustdag enerzijds een herinnering aan de rust die er was in het Paradijs; anderzijds werd ze tot belofte van de rust, die Christus zou verwerven. Toen deze rust verworven was, werd daarom de eerste dag van de veek geheiligd tot rustdag. Nu mag Gods Kerk leven vanuit het volbrachte werk van de Rustaanbrenger. Nu is deze dag geworden tot een herdenkingsdag van Christus' opstanding, van Zijn overwinning over de dood en van Zijn volbrachte Middelaarswerk. Daarom is ze nu inzonderheid een feestdag voor Gods Kerk, een dag om zich te verlustigen in de aangebrachte rust. Wie durft dan nog te beweren, dat men door uit te slapen en door een extra te nemen aan lichamelijke rust, deze dag als rustdag viert?! Moet het dan niet -zoals Mc. Cheyne zegt- de drukst bezette dag van de week zijn? Past het ons niet veeleer vroeg op te staan en laat naar bed te gaan en alle middelen waar te nemen, die God ons nog gegeven heeft om deze dag aan zijn doel te laten beantwoorden? Hier past geen uitvlucht zoals: We zijn nog onbekeerd, we kunnen er ons hart toch niet bij krijgen, we missen de ware lust. Ligt de oorzaak van het verval van Gods Kerk niet mede in ons verachten en nalaten van het gebruik van de middelen? Zo stelt de Heere het tenminste dikwijls voor (lees o.m. Jes. 56: 1-7). Laten we daarom de dag des Heeren heiligen en vieren, d.w.z. afzonderen van onze dagelijkse bezigheden en vullen met een biddend waarnemen van de door God gegeven middelen, want "indien gij uw voet van de sabbat afkeert, van te doen uw lust op Mijn heilige dag; en indien gij de sabbat noemt een verlustiging, opdat de HEERE geheiligd worde, Die te eren; en indien gij die eert, dat gij uw wegen niet doet, en uw eigen lust niet vindt, noch een woord daarvan spreekt; dan zult gij u verlustigen in de HEERE, en Ik zal u doen rijden op de hoogten der aarde, en Ik zal u spijzen met de erve van uw vader Jakob; want de mond des HEEREN heeft het gesproken" (Jes. 58: 13 en 14).

Zondagsarbeid

Er zijn altijd werkzaamheden die op zondag moeten gebeuren en veel van deze zaken liggen zo duidelijk dat niemand er een probleem van zal maken. Patiënten in ziekenhuizen en verpleeginrichtingen moeten geholpen worden maar hoever kan men daarmee gaan. Nu de grenzen meer gaan vervagen en werken op zondag steeds algemener wordt, wordt het ook moeilijker om je houding te bepalen. Ook in christelijke kringen gaat men in dit opzicht een steeds ruimer standpunt innemen. Bezwaren tegen werkzaamheden die niet direct noodzakelijk zijn, ziet men als een wettische opvatting van de zondag. Dit gevaar is niet denkbeeldig. Aan de ene kant dreigt het gevaar van een inhoudloze oppervlakkigheid en aan de andere kant van een dood wetticisme. Wanneer men in een situatie verkeert dat men 's zondags meer moet werken dan strikt noodzakelijk is, dan zouden we de raad willen geven om in de week te tonen dat men echt wel werken wil en zich ook niet strak aan de tijd houdt, om daarmee aan te geven dat bezwaren tegen bepaalde zondagsarbeid niet voortkomen uit luiheid of te proberen je er op een gemakkelijke manier van af te maken, maar dat het je ernst is.
Anderzijds zijn er ook onder ons die 's zondags werken wel prettig vinden. Op deze manier heb je een wettig excuus om niet naar de kerk te gaan en je behoeft je ook niet te vervelen. Door deze handelwijze berokken je jezelf en anderen veel schade. In noodsituaties zullen we, ook op zondag, doen wat nodig is. Denk aan de watersnood in 1953, bij brand en ongelukken, maar veel zondagswerk komt voort uit onrust, verveling, angst om minder te verdienen, slechte cijfers te behalen, kortom ongeloof. Doordat steeds meer mensen de zondag als een "werkdag" beschouwen worden ook steeds meer mensen in een gedwongen werksituatie geplaatst. Ook wat de zondagsopvatting betreft veranderen de normen snel en zal het steeds moeilijker worden om als christelijk gezin deze dag op christelijke wijze door te brengen. In een tijd waarin de werkloosheid na de tweede wereldoorlog nog nooit zulke vormen aangenomen heeft, is het niet eenvoudig een baan te krijgen. De verleiding om wat water bij de wijn te doen door bijvoorbeeld ook op zondag enige werkzaamheden te verrichten wordt groter naarmate de baantjes minder worden. Maar laten we beseffen wat in het vierde gebod van ons geeist wordt.

Voetius over de sabbat

V. Waer in is nu dit heyligen voornamentlick gelegen?
A. Dat men op die dagh rust, ende van sijnen ordinarisen(dagelijkse, gewone) arbeyt hen begeven sal ende besigh houden om Godt bysonderlick te dienen in 't betrachten van alle geestelicke oeffeningen.
V. Wanneer magh den mensche arbeyden, ende sijn ordinaris beroep waernenen?
A. Ses dagen.
V. Wanneer moet hy sijn ordinaris beroep niet waernenen, maer daer van stil staen?
A. Op den Sabbathdagh.
V. Wat werck moet men alleen op dien dagh laten, swaer werck, ofte licht werck?
A. Alle beyde.
V. Soude men op den Sondagh wel mogen reysen?
A. Neen
V. Soude men op den Sondagh wel mogen gaen playsieren?
A. Neen.
V. Dat is nochtans geen werck?
A. Het is oock al werck, daer mede des menschen herte besig is, dickwils meer als met sijn daeghlicksche ende ordinaire beroepinge.
V. Maer de luyden (mensen) seggen, ick diene evenwel mijnen Godt?
A. Dat is niet wel te gelooven.
V. Magh een Jager op dien dagh wel gaen jagen?
A. Neen.
V. Mag een Student op dien dagh sijn werck maken van in wereltsche konsten ende wetenschappen te studeeren?
A. Neen.
V. Dat is immers geen slaefachtigh, grof ende lichamelick werck?
A. Dat help niet.
V. Waerom niet?
A. Omdat sijn ordinaire beroepinge is, ende de oeffeningen des Godsdienstes niet min, je meer hinderlick, als veel andere lichmalicken arbeyt of besigheyt, ende den Godtsdienst seer nadeeligh.
V. Mag een Dansmeester op dien dagh wel dansschool houden?
A. Neen.
V. Magh hy het op andere dagen wel doen?
A. Neen. Siet het sevende Gebodt.
V. Magh een Advocaet sijne stucken op dien dagh wel instellen, schrijven etc.?
A. Neen.
V. Zijn alle wercken, soo kleyn als groot, verboden sonder onderscheyt?
A. Neen.
V. Wat wereken worden dan uytgenomen?
A. 1. Wercken tot uytvoeringe ende bestel van den Godsdienst nootsakelick behoorende. 2. Wercken van ordinaire nootsakelicke liefde. 3. Wercken van extraordinaire nootsakelickheyt.
V. Wat zijn wereken van den Godtsdienst?
A. Soodanige wereken die daer gehooren tot den Godtsdienst, ende den aenkleven ende middelen daer toe dienende, als zijn het woort te predicken, het selve aen te hooren, de Sacramenten te gebruyeken, de klocken te luyden, de kereke te openen, te voet, of te scheep, of met den wagen na soodanige plaetsen reysen, daer men sijnen Godsdienst in ende met de gemeynte kan oeffenen.
V. Waer uyt soudt ghy bewijsen dat soodanige wereken geoorloft zijn op den Sabbathdagh, ja moeten gedaen worden?
A. Matth. 12.5. Of en hebt ghy niet gelesen in de Wet dat de Priesters den Sabbath ontheyligen en den Tempel, op de Sabbathdagen, ende nochtans onschuldigh zijn? 2. Om dat daer in voornamentlick het heyligen van den Sabbathdagh gelegen zy, ende ons uytdruckelick belast wort dit niet te versuymen. Hebr. cap. 10. vss. 25, 26, 27.
V. Wat zijn wereken van ordinaire nootsakelicke liefde?
A. Siecken en krancken te besoecken; die te genesen; de kinderen haer gerack te doen (verzorgen); den hongerigen te spijsen, den naeckten te kleeden; de beesten voeder ende drincken te geven, etc.
V. Bewijst, dat soodanige wereken geoorloft zijn?
A. Luc. 13.15. De Heere dan antwoorde hem ende seyde, Ghy geveynsde, en maeckt niet een yegelick van u op den Sabbath sijnen osse ofte ezel van de kribbe los, ende leyt hem henen om te deen drincken.
V. Wat zijn wereken van extraordinaire nootsakelickheyt?
A. Soodanige wereken, die extraordinairlick, schielick, ende onverwacht een mensche overkomen, ende niet en können noch mogen uytgestelt werden: als by exempel, (bijvoorbeeld) dat er brant komt, dat den dijck doorbreeckt, ofte dat den vyant door de stadt komt, etc.
V. Genomen, des Sondaghs quam den brant in d'een of d' ander huys, soude men dan den selven op dien dagh mogen lessen?
A. Ja: want de brant sal naer ons tot 's Maendaghs toe niet wachten. Ende alsoo is het oock gelegen met die andere gevallen.

Uit: Voetius Catechisatie over den Heidelbergschen Catechismen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1982

Mivo -16 | 40 Pagina's

Zondag rustdag

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1982

Mivo -16 | 40 Pagina's