Gideon
1. De opdracht en bevestiging door een teken
Nadat de Medianieten zeven jaren het land zijn binnengevallen, gaat het volk van Israël tot de Heere om hulp roepen. Dit roepen wordt beantwoord. De Heere zond een profeet, Gideon, die het volk wijst op de oorzaak van de ellende: ongehoorzaamheid aan God. De goddelijke boodschap van de profeet brengt geen verlossing, maar maakt het volk er wel rijp voor. Gideon erkent de hand des Heeren in de verdrukking van zijn volk. De Engel des Heeren die aan Gideon verschijnt, noemt hem „strijdbare Held" en geeft hem een goddelijke opdracht: „Ga heen in deze uw kracht". De Vreemdeling (de Heere) weerlegt Gideons bedenkingen die hij naar voren brengt door Zich duidelijker te openbaren: „Heb Ik u niet gezonden?" Gideon moet geheel van zichzelf afzien: „Omdat Ik met u zal zijn, zo zult gij de Midianieten slaan, als een enig man."
Steeds helderder breekt het besef door wie het is die tot hem spreekt. Vandaar dat hij een teken begeert. De gastvrijheid blijkt uit de rijke maaltijd. Het vlees en brood wordt tot een offer aangenomen en Gideon weet wie tot hem gesproken heeft. Vrees grijpt hem aan. Zie Ex. 33: 20. „Doch de Heere zeide: Vrede zij u, vrees niet, gij zult niet sterven'. Nu weet Gideon dat hij inderdaad van God geroepen is.
2. Reformatie te Ofra
God eist dat Gideon begint met een hervormingsdaad. De Baäldienst moet uitgeroeid worden (zie vers 25 en 26). De opdracht wordt 's nachts uitgevoerd. De reactie de andere morgen is treffend: Joas kiest partij tegen Baäl en wil de dienst des Heeren handhaven. Wie het voor Baäl opneemt, zal gedood worden.
3. Toebereiding tot de oorlog en aanmoeding door een teken
De oproep tot de strijd vindt gehoor bij de stam van Manasse, Aser, Zebulon en Naftali. 32.000 man melden zich. Ondanks dit bemoedigende resultaat blijft Gideon nederig en verlangt een teken. Duidelijk blijkt daaruit Gods macht. Dan gaat Gideon Gods bevelen gehoorzaam uitvoeren. Voor het zover is gaat God als eigenlijke aanvoerder de troepen schiften. „Opdat Israël zich niet tegen Mij beroeme". Een nietig aantal van 300 man blijft over. God kent Gideons vrees. Vandaar de laatste goddelijke aanmoediging. Als Gideon bij het leger van Midian komt met zijn knecht Pura vormt dit leger een scherp contrast met zijn leger. Maar in de uitlegging van de droom ziet hij Gods vinger. Gideon, als aanvoerder van het landbouwende volk, wordt vergeleken met een gerstebrood, dat de in tenten wonende nomaden versloeg.
Met 300 mannen bindt hij de strijd aan. Zijn Godsvertrouwen doet hem echter niet zonder overleg handelen. Reeds bij de schifting schijnt Gideon aan een geweldig trompetgeschal gedacht te hebben. Schallende trompetten, brekende kruiken en brandende fakkels moeten de Medianieten tegenover een grote macht wanen. Het resultaat: „De Heere zette het zwaard des één tegen de anderen".
4. De goede uitslag van de strijd
God heeft de vijand verslagen door middel van de vreesachtige Gideon en het nietige leger. Maar de overwinning moest nu voltooid worden. Daartoe roept Gideon speciaal de Efraïmieten op. Hun gebied grensde aan de Jordaan. Zo konden zij de vluchtenden de pas afsnijden. Twee vorsten Oreb (= raaf) en Zeëb (= wolf) worden gevangen genomen.
De Efraïmieten maken Gideon een verwijt, waarin de gekrenkte eerzucht duidelijk boven komt. Gideons antwoord getuigt van grote wijsheid, zelfbeheersing en godsvrucht. Hij stelt zijn eigen aandeel als zeer gering voor in vergelijking met het hunne. De nalezing (lezen = plukken, verzamelen) is meer dan de oogst (de vorsten Oreb en Zeëb). Hiermee wordt een gevaarlijke broedertwist voorkomen.
Gideon beseft dat hij zijn taak grondig moest volbrengen om de Midianieten voorgoed de lucht Kanaän binnen te vallen te benemen. 120.000 man was gesneuveld, maar 15.000 man was, voordat de passen afgesneden werden, ontkomen. Hoewel vermoeid, wordt de vervolging voortgezet. De weigering van de mannen van Sukkoth en Pnuël om hen van brood — ronde, platte broodkoeken — te voorzien, ontmoedigt Gideon niet. Thans laat hij zich niet ophouden. In beide gevallen kondigt hij een strenge straf aan: in Sukkoth zal hij de mannen met doornen en distels slaan, in Pnuël zal hij de toren neerhalen. Gideon overvalt het leger der Midianieten, dat in verwarring op de vlucht slaat. De beide vorsten Zeba en Tsalmuna worden gevangen genomen om hen te tonen aan de steden die Gideon honend hulp hebben geweigerd. Dan gaat Gideon het recht uitoefenen dat hem als van God geroepen richter toekwam. Het is geen persoonlijke wraakoefening die hij in Sukkoth en Pnuël uitoefend. Tenslotte worden de beide koningen door Gideon zelf gedood.
Met de geslaagde achtervolging en de terechtstelling der koningen is de strijd ten einde. Het erfelijk koningschap dat Gideon aangeboden wordt, wijst hij van de hand met de woorden „... de Heere zal over u heersen". Het besef van Israëls theocratie was bij hem levend. Nu heeft Gideon nog een verzoek n.l. goud voor een efod. De efod die hem en het volk tot een valstrik werd. Veertig jaar was ,,het land stil" tijdens Gideons richterschap. Maar na de dood van Gideon vervalt het volk weer tot de Baäldienst.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1975
Mivo -16 | 10 Pagina's
