De Heere zal het voorzien
Kerntekst: Genesis 22:8 "En Abraham zeide: God zal Zichzelven een Lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon. Zo gingen zij beiden samen."
Kijk, op de weg die van Berseba naar het noorden gaat, loopt een groepje mensen. Rustig wandelen ze verder. Rustig? Ja, zo lijkt het wel, maar als je in het hart van die ene man zou kunnen kijken, zou je zien, dat het daar niet zo rustig is. Wie zijn die mensen? Die oudste man is Abraham. Samen met zijn enig kind, Izak, van wie Abraham zo heel veel houdt, is hij op reis gegaan. Achter hen lopen twee van zijn knechten. Vanmorgen, toen het nog heel vroeg was, zijn ze vertrokken uit de tent, die in Berseba staat. De reis die ze maken zal wel drie dagen duren. En dan...
Het is al heel lang geleden, dat Abraham in het land Kanaän is komen wonen. De Heere had hem geroepen, toen hij nog in Ur der Chaldeën woonde. In dat land diende Abraham de afgoden. Daar had de Heere gezegd: "Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal. En Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen en uw naam groot maken en wees een zegen! En Ik zal zegenen die u zegenen en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden." Abraham had dat woord van de Heere geloofd, hij was gehoorzaam geweest en op reis gegaan. Sara, zijn vrouw, was meegegaan. De Heere bracht hen veilig in het land Kanaän en had beloofd: "Aan uw zaad zal Ik dit land geven." Een kind hadden Abraham en Sara toen nog niet, maar ook dat had de Heere hem beloofd.
Meer dan 20 jaren waren voorbij gegaan. Abraham en Sara waren steeds ouder geworden. En een kind hadden ze nog steeds niet. En toch... toen het eigenlijk niet meer kon - Abraham was al honderd en Sara negentig jaar - had de Heere Zijn belofte vervuld; Izak was geboren. O, wat waren Abraham en Sara blij geweest. Dit was nu het kind, waarvan de Heere beloofd had, dat het tot een groot volk zou worden. Uit dit kind zou de Messias geboren worden. De Messias, naar Wie Abraham en Sara uitzagen. Die ook voor hen op de aarde zou komen. De Heere Jezus, Die ook hun schuld en zonden zou verzoenen. Dat had de Heere hen beloofd! En... Abraham geloofde het woord van de Heere. Ook wij hebben allemaal dat geloof nodig. Vraag je Hem daar ook om?
Vannacht heeft de Heere weer tot hem gesproken. Hij heeft Abraham een opdracht gegeven en gezegd: "Neem nu uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem daar tot een brandoffer op één van de bergen, die Ik u wijzen zal". Ja, Abraham heeft het goed gehoord: hij moet zijn enig kind van wie hij zoveel houdt aan de Heere offeren. Hij moet Izak als een offerdier doden en verbranden. Maar hoe moet het dan verder? Uit Izak moet toch een groot volk geboren worden? Uit hem zal toch de Messias voortkomen? Als Izak sterft, kan de Messias niet komen. En Abraham weet en gelooft het: Er moet voor zijn zonden betaald worden, óf door hem óf door een Ander, de Heere Jezus. Maar als de Heere Jezus niet wordt geboren, kan Hij ook niet voor Abrahams zonden sterven. Dan moet Abraham zelf voor zijn zonden betalen. Als Izak sterft, zal het woord van de Heere niet vervuld worden. En toch, als Abraham denkt aan alles wat de Heere beloofd en gedaan heeft, kan hij niet geloven, dat de Heere Zijn belofte nu niet zal vervullen. De Heere is toch machtig; Hij kan wonderen doen. Dat heeft Hij toch ook gedaan toen Izak geboren werd. Al zal Izak sterven, Abraham gelooft het vast en zeker: de Heere kan Izak weer levend maken. Hij zal Zijn belofte vervullen, want de Heere is getrouw.
Daarom is Abraham vanmorgen al vroeg opgestaan. Hij heeft hout gehakt en vuur genomen en een mes. Hij heeft Izak geroepen en is samen met hem en twee knechten op reis gegaan naar de plaats die God hem wijzen zal. Als ze een paar dagen gelopen hebben, ziet Abraham op de derde dag in de verte de heuvels van het land Moria. Op één van die heuvels zal hij Izak moeten offeren. Aan de voet van de heuvel moeten de knechten achterblijven. Abraham neemt het hout, dat de ezel de hele weg heeft gedragen, en legt het op de schouders van Izak. Zelf neemt hij het vuur en het mes. Dan keert hij zich naar zijn knechten. "Ik en de jongen", zegt hij, "zullen gaan offeren en aanbidden; dan zullen wij wederkeren". Hoe dat moet, weet Abraham niet, maar hij gelooft, dat de Heere machtig is Izak weer levend te maken. Samen klimmen Abraham en Izak de heuvel op. Boven op die heuvel zal het offer gebracht worden. Izak draagt het hout dat op het altaar gelegd zal worden en waarop hij zal worden geofferd. Izak lijkt hier op de Heere Jezus, Die eens Zijn eigen kruis droeg; Izak is een type van Christus. Opeens klinkt het door de stilte: "Mijn vader, waar is het lam tot het brandoffer?" Izak ziet dat zijn vader het vuur en het mes draagt; hij zelf heeft het hout, maar er is geen offerdier. Abraham hoort Izaks vraag. Wat zal hij zeggen? Zal hij Izak nu al vertellen, wat de Heere gezegd heeft? Nee, Abraham antwoordt iets anders: "God zal Zichzelf een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon!" Het is alsof hij zeggen wil: daar zal de Heere Zelf voor zorgen, Izak. Hoe de Heere dat zal doen, weet Abraham niet. Maar dat hoeft ook niet, want de Heere weet het.
Eindelijk zijn ze op de top van de berg. Daar bouwt Abraham een altaar van stenen. Hij neemt het hout van Izaks rug en legt dat op het altaar. En dan roept Abraham zijn zoon Izak. Nu moet hij vertellen, wat de Heere gezegd heeft. "Izak", zegt Abraham, "de Heere wil dat ik jou zal offeren". Daar staat de jonge Izak en hij luistert; hij moet sterven. En wat doet hij dan? Loopt hij hard weg? Zegt hij: Vader, dat wil ik niet? Ik kan niet sterven? Nee, Izak zegt: "Vader, wil de Heere dat? Dan is het goed. Hier ben ik!" Zo gehoorzaamt Izak, net als zijn vader, aan de wil van de Heere. Izak is nog erg jong, maar toch heeft hij de Heere lief. Hoe is dat met jou? Jij bent ook nog jong. Wil jij ook doen wat de Heere van je vraagt? Heb jij de Heere al lief of ben je nog een vijand van Hem? Izak is hier ook een type van de Heere Jezus, Die Zijn Vader in alle dingen gehoorzaam is geweest, opdat zondaren weer bij God kunnen wonen.
Abraham neemt Izak en bindt hem, net als een offerdier, aan handen en voeten vast op het altaar. Dan neemt hij het mes om Izak te doden. Abraham gehoorzaamt de Heere. Nog even en Izak, het kind van de belofte, zal gestorven zijn. Maar dan... Abraham, Abraham! Verwonderd kijkt Abraham op. Het mes nog in zijn hand. Wie roept daar? "Doe uw zoon geen kwaad". Het is de Heere. Hij heeft gezien, wat Abraham gedaan heeft; hij weet dat Abraham in zijn hart Izak al geofferd heeft. Hij weet dat Abraham zelfs het liefste wat hij heeft aan de Heere wil geven. Daarom zegt de Heere: "nu weet Ik dat gij Godvrezende zijt en uw zoon, uw enige van Mij niet hebt onthouden". Abraham hoeft Izak niet te doden; Izak mag blijven leven. Hij mag van het altaar af. Nu is het altaar leeg. Maar, kijk daar eens! Achter Abraham zit in de verwarde struiken van een doornheg een ram met zijn horens vast. Abraham loopt er heen. Nu heeft hij toch een offerdier. Die ram wordt in Izaks plaats geofferd. De Heere heeft voorzien; Hij heeft Zelf voor een brandoffer gezorgd. Ja, Hij heeft gezorgd voor het Offer. Hij heeft Zijn eigen Zoon gegeven, Die Zijn Vader gehoorzaam wilde zijn. De Heere Jezus wilde op de aarde komen. Hij wilde lijden en sterven aan het kruis om zo de zonden te kunnen verzoenen. Om zo mensen zalig te kunnen maken. Mag jij al weten of deze Zaligmaker ook voor jou de straf gedragen heeft en ook voor jouw zonden geleden heeft en gestorven is? Als Abraham geofferd en de Heere aangebeden heeft voor het grote wonder, dat de Heere gedaan heeft, spreekt de Heere weer. Hij belooft Abraham opnieuw, dat uit Izak een groot volk zal voortkomen en dat uit dat volk de Messias geboren zal worden. Ja, Hij zweert het Abraham. In stille verwondering is Abraham met Izak de berg afgegaan en met de knechten zijn ze teruggegaan naar Berseba, hun woonplaats.
Eeuwen later heeft de Heere Zijn belofte vervuld. Uit het volk van Israël is Zijn Zoon geboren. Hij is gestorven aan het kruis in de plaats van zondaren om hen zo van de dood te kunnen verlossen. Daarom zullen Gods kinderen eeuwig mogen zingen van wat de Heere deed, van Zijn liefde en Zijn trouw. Zul jij daar ook meezingen?
't Is trouw al wat Hij ooit beval;
Het staat op recht en waarheid pal.
Als op onwrikb're steunpilaren;
Hij is het, Die verlossing zond
Aan al Zijn volk; Hij zal 't verbond
Met hen in eeuwigheid bewaren.
(Ps. 111:5)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1990
Mivo -12 | 16 Pagina's
