JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Zendingsverhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zendingsverhaal

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De nieuwe zendingspost

Het is een uur of zeven in de avond. Zoals altijd in de tropen, is het al helemaal donker. In het laagland van Seradela, zitten vier mannen bij elkaar in een boomhuis. Een boomhuis is een huis dat erg hoog boven de grond staat op hoge palen, gebouwd rond een dikke boom. De vloer van deze huizen is soms wel zes meter boven de grond. Op de vloer brandt een olielamp. Het gelige licht beschijnt de donkere gezichten van de mannen die daar in een kring omheen zitten. Rond de lamp zoemen insecten. Het is drukkend warm. Buiten stroomt de regen neer op het dak dat van bladeren gemaakt is. Op sommige plaatsen komt spetterend een straal water naar beneden door een lek in het dak. De mannen hebben een gedeelte uit de Bijbel gelezen en ze hebben samen gebeden. Nu praten ze nog wat na. "Ik zeg dat we terug moeten", zegt ouderling Yusak. "Ik ben naar Seradela gekomen om jullie te helpen bij het zendingswerk, maar mijn hart zegt me dat ik terug moet naar de bergen. Jullie ruiken toch ook het gevaar? Ik zie het in jullie ogen. Als we hier blijven worden we allen gedood!" Evangelist Laik staart zwijgend naar de rokende pit van de olielamp. De verpleger buigt zich naar voren om het paniekgevoel dat hem bekruipt te verbergen. Hij draait de pit iets lager, zodat de vlam niet meer rookt. De verpleger kijkt nog steeds naar de vlam als hij zegt: "Yusak heeft gelijk, we moeten gaan. Mijn vrouw houdt het ook niet vol hier; en er komen toch bijna geen zieke mensen meer om verpleegd te worden. Waarom moet mijn gezin nog langer in angst leven hier? Wat zeg jij Nob? Jouw kind is toch ook ziek geworden van de vochtige hitte hier? Laten we terug gaan naar de bergen. Nu kan het nog! Denk toch aan Nipsan! Daar zijn ook alle werkers vermoord door de bevolking." Nu kijkt hij de andere drie mannen met angstige ogen één voor één aan. Dan fluistert hij, bang dat vreemde oren hem zullen horen: "Ik zeg het eerlijk, mijn hart is bang." "Ik blijf", zegt evangelist Nob, "totdat ik zeker weet dat de Heere wil dat we terug gaan naar ons mooie land in de bergen, waar we geboren zijn." Op dat moment voelen ze alle vier een lichte trilling in het boomhuis. Ze weten wat dat betekent: er klimt iemand langs de klimpaal naar boven. Met bevende handen tast de verpleger achter zich naar de plaats waar hij zijn pijl en boog gelegd heeft. Nob sluit zijn ogen, het lijkt of hij bidt. Laik staat op, pakt de olielamp en loopt naar de deuropening. De verpleger loopt gebogen achter hem aan. De lange pijl op zijn gespannen boog, wijst naar het donkere gat. In de deuropening verschijnt een hoofd. Twee scherpe botten zijn dwars door de bovenkant van de neus gestoken en staan dreigend rechtop. Op het hoofd steken tientalle kleine plukjes haar met witte plantevezels eromheen gedraaid, alle kanten op. Witte hondentanden hangen in een ketting om de nek. Het is de Seradela-jongen die hen helpt bij het werk in dit gebied. Zijn zwarte vel glimt van de regen. "Licht weg bij de deur, anders zien ze me", klinkt zijn scherpe fluisterstem boven het geraas van de regen uit. Laik zet snel de lamp weer op de oude plaats. De verpleger houdt zijn boog met pijlen nu met één hand vast. Griezelig bewegen de donkere schaduwen zich tegen de planken wand van de hut. Dan klinkt het angstaanjagend gefluister weer: "Jullie moeten weg, op het feest willen de mannen jullie allen doden. Roep morgen die grote vogel die jullie gebracht heeft en vlucht!" Yusak is ook gaan staan. "Jullie horen toch ook wat ik nu hoor", zegt hij. "Waarom gaan we niet?" Voor iemand verder iets kan zeggen is de jongen weer verdwenen. Nog even voelen ze de hut trillen en dan zijn ze weer alleen met hun angst. Alleen? "We moeten bidden om uitkomst", zegt Nob.

De volgende dag hebben ze via de zender contact met het dorp in de bergen waar ze vandaan komen. Als Nob van hun angst verteld heeft, horen ze: "Dat kan ik hier vandaan moeilijk beslissen. Als jullie het nodig vinden bestel ik een helikopter om jullie er uit te halen. En bedenk dat het toch nog een week duurt voor dat feest begint. Doe geen domme dingen, en roep me morgen weer op." De rustige stem van de blanke zendingswerker in Langda werkt kalmerend op de gespannen zenuwen van de vier mannen die rond het radio-zendapparaat staan. Als de radioverbinding verbroken is zegt Yusak nijdig: "Waarom heb je niet gezegd dat we weg willen?" "Jullie kunnen allemaal gaan, ik blijf als de Heere me kracht geeft", zegt Nob terwijl hij de microfoon weer neerlegt naast het toestel dat in een hoek van de hut staat.

Buiten klinkt verward geschreeuw. Verschillende mensen roepen door elkaar. Een vrouwenstem begint het klagend gekrijs dat hoort bij de rouwklacht over een overledene. "Dat is mijn vrouw!" Terwijl hij dat zegt laat Nob zich zo snel hij kan langs de paal naar beneden glijden en rent naar de hut die hij met zijn gezin bewoont. Zijn vrouw staat kermend voor de hut. "Ons kind..?" vraagt hij. "Nee", schreeuwt ze, "het is de vrouw van de verpleger. Ze is met haar kind in de rivier gesprongen en verdronken. Ze is gewoon krankzinnig geworden." Terwijl ze haar klaagzang weer begint wankelt de verpleger grauw van ellende naar Nob en zegt: "Waarom gebeurt dit alles, zijn de geesten dan toch machtiger dan de Heere?" "Geesten bestaan toch niet", zegt Nob terwijl hij zijn armen troostend om de wanhopige verpleger slaat. Diezelfde middag vertrekt de verpleger samen met Yusak. Na het korte afscheid staan de evangelisten hen triest na te kijken. Enkele ogenblikken later zijn de mannen in het eindeloze oerwoud verdwenen. Ze gaan de lange gevaarlijke tocht door het moerassige oerwoud naar de bergen te voet maken. Ze hebben allebei hun draagnet op hun rug met daarin wat spullen voor onderweg. Hun boog en pijlen hebben ze in de hand. Dagen later zullen ze in hun dorp in de bergen aankomen. Yusak is dan zo uitgeput dat hij spoedig na aankomst sterft.

Het is druk in het dorp Seradela. Bijna alle boomhuizen zijn bewoond. Overal vandaan komen de mensen voor het feest. De mensen van Seradela zwerven het hele jaar door het oerwoud. Overal waar ze even blijven, bouwen ze een boomhuis of een eenvoudige hut. De huizen van het dorp Seradela zijn dus het grootste deel van het jaar onbewoond. Eén keer per jaar komen de mensen overal vandaan terug naar dit hoofddorp voor het sagorupsenfeest. Voor dit feest zijn honderden sagorupsen gevangen die op het feest gegeten zullen worden. De Seradela-mensen trekken zich niets aan van de dood van die vreemde vrouw met haar kind. Ze verheugen zich op het komende feest. Die vreemdelingen zijn alleen maar lastig met hun gepraat over die ene God. Laik en Nob lopen een beetje triest na de gebeurtenissen van deze ochtend tussen de mensen. Af en toe spreken ze iemand aan die ze kennen: "Je was er deze ochtend niet, toen we vertelden over de Heere." De mensen geven een ontwijkend antwoord of ze doen net of ze niets horen. Eén zegt er zelfs: "Jullie moeten je niet met ons bemoeien, we vieren feest zoals we het altijd gedaan hebben. Ook op dit feest zullen mensen gedood worden. Jullie moeten weggaan, anders doden we jullie ook." Laik en Nob kijken elkaar aan, het is precies wat ze al dachten. De mensen zijn kwaad omdat ze gewaarschuwd hebben tegen de moordpartij die altijd aan het begin van het feest gehouden wordt, om ruzies te beslechten en om mensen te straffen die iets verkeerd gedaan hebbben. Als hij in zijn eigen hut komt, schrikt Nob. Zijn oudste dochter die nog steeds ziek is, ligt nu doodstil. Ze ligt zo stil dat hij het ergste vreest. Maar als hij zich over haar buigt ziet hij dat het kind nog steeds gloeit van de koorts. Zijn vrouw wijst naar een andere hoek van het vertrek. Daar ligt hun jongste dochter lusteloos op haar slaapmat. Ze is dus nu ook ziek. Terwijl ze weer naar de oudste dochter kijkt zegt ze: "Ze heeft heel de dag niets teruggezegd als ik haar riep. Ik ben bang dat ze zal sterven. "Ik ga om de helikopter vragen", zegt Nob. Snel loopt hij naar het boomhuis van Laik, waar ze altijd samenkomen. Maar als hij vele keren zijn oproep voor de zender herhaald heeft, stopt hij. Er komt geen antwoord. "Probeer het over een uur nog eens", zegt Laik. "Vraag of ze ons allemaal ophalen." Terug in zijn eigen hut ziet Nob dat het nu snel achteruit gaat met zijn kind. Het ongezonde klimaat heeft haar krachten gesloopt. De medicijnen hebben geen vat meer op haar. Vanuit het dorp klinkt het eentonige geluid van het muziekinstrument dat de papoea's in het binnenland kennen. Ook hoort hij gelach en gezang. Het klinkt somber en dreigend in de oren van de wanhopige Nob. Als hij die zondagavond eindelijk radiocontact heeft, schreeuwt Nob in de microfoon: "Stuur een helikopter en haal ons weg hier, mijn kind sterft." Het wanhopig antwoord van de zendeling luidt: "Onmogelijk, alles zit op de basis potdicht van de mist, er kan geen heli opstijgen. Het is vreselijk, maar ik kan niets voor je doen. We bidden voor jullie." Diezelfde avond sterft het kind. De jongen die hun ook gewaarschuwd had, is de enige uit het dorp die komt. Zijn ogen staan vol tranen als hij tegen Nob zegt: "Vader, zijn de kwade geesten dan toch sterker?" "Nee! De Heere is sterker." roept Nob, het lijkt of hij zichzelf ook moet overtuigen.

Een paar dagen na de begrafenis van het kind, wordt er over de radio een helikopter beloofd. Het is nodig ook, hard nodig. Tot nog toe is het gebleven bij dreigementen. Allerlei plagerijen. Eén keer heeft een jongen zelfs een pijl in hun richting afgeschoten. Nob is met zijn vrouw en hun zieke dochter in het boomhuis van Laik komen wonen. Daar boven is het wat veiliger. Bovendien staat daar immers de zender. Verslagen zitten ze bij elkaar. Ze hebben samen gebeden of de Heere hun leven wil sparen. Maar de angst is gebleven. Hoeveel uren zou het nog duren voor de heli er is? Zou er wel een heli kunnen komen? Bij de andere boomhuizen klinkt het lawaai van de mensen die opgewonden zijn door het naderende feest. Er wordt gezongen en gedanst. Uit het oerwoud is zojuist weer een troep nieuwe feestgangers aangekomen. Drie van hen dragen een dode krokodil die ze gevangen hebben. Laik wenkt de anderen om te komen kijken door de kieren van de hut. Ze hebben nog nooit een echte krokodil gezien, omdat krokodillen in de bergen niet voorkomen. Maar dit moet er een zijn. Ze hebben de Seradela-mensen er wel eens over horen vertellen. Vanuit hun hoge boomhuis kunnen ze net langs een ander huis uitkijken op de open plek waar de mensen bij elkaar komen. "Kijk eens, daar onder die hut daar!" zegt Nobs vrouw opeens. Nu zien de anderen het ook. Tot hun afgrijzen zien ze hoe daar onder de hoge hut aan de palen twee mannen vastgebonden zitten. De touwen waarmee ze zijn vastgebonden maken diepe kerven in hun huid. De hoofden hangen treurig naar beneden. Om de een of andere reden zijn ze door hun eigen stamgenoten gevangen. Wat er met hun gebeuren zal, is de evangelisten wel duidelijk na alles wat ze over het feest gehoord hebben. Inmiddels is de lucht betrokken. De eerste druppels beginnen te vallen en weldra barst de tropische regenbui in alle hevigheid los. De mensen hebben allen een goed heenkomen gezocht als de eerste slagen van een zware onweersbui weerklinken. Als de enorme stortbui even iets minder wordt, zien ze bij het felle licht van de bliksem, de twee gestalten, glimmend van de regen, vastgebonden onder het boomhuis. Dan valt de regen weer in alle hevigheid als een grijze muur naar beneden. "Zo kan geen heli komen", schreeuwt Nob boven het lawaai van regen uit. Niemand antwoordt. Nobs jongste dochtertje komt bij hen staan. Ze is wakker geworden doordat er regen door een gat in het dak op haar viel. Het gaat gelukkig iets beter met haar. "Waar is Laik?", vraagt ze. Dan zien de anderen het ook. Laik is verdwenen...

In een ogenblik is Laik doorweekt van de regen. Als hij door de modder waadt, spoelt het water zijn laarzen binnen. Een laars raakt vast in de modder. Hij haalt zijn voet er uit en trekt dan ook de andere laars uit. Op blote voeten gaat hij verder. In grote spanning probeert hij de goede richting te bepalen. Het is maar een klein eindje maar door de regen ziet hij bijna niets. Vanuit het boomhuis kijkt Nob in grote spanning in de richting van de twee gevangenen. Hij weet wat er gaat gebeuren. "Pak alles wat we nodig hebben, we gaan naar de landingsplaats van de helikopter", schreeuwt hij naar zijn vrouw. "Gaan we dan nu, in die regen? En ons zieke kind dan?" Nob gebaart alleen maar dat ze moet doen wat hij zegt. Dan verlicht de bliksem de omgeving voor een moment. In dat ogenblik ziet Nob door de regen heen de twee gestalten onder het boomhuis. Er staat een derde gestalte over hen heen gebogen. De radio begint zachtjes te knetteren. Nobs vrouw propt zenuwachtig wat spullen in het draagnet. Snel laten ze zich langs de klimpaal naar beneden zakken. Onder het huis wachten ze. Dan opeens is Laik er ook. Nob wenkt hem, geeft zijn vrouw en dochter een hand en rent in de richting van de landingsplaats. Laik aarzelt even maar gaat dan toch achter hen aan. Achter hen klinkt een langgerekte kreet gevolgd door een woedend geschreeuw. Bij de landingsplaats dringt Nob door de dichte struiken en hurkt hijgend neer in het donkere oerwoud. Ze zitten tot hun enkels in het water. Het is opgehouden met regenen. Sporen zullen er niet te zien zijn in die nattigheid. "Waarom heb je ze bevrijd?", vraagt Nob. Laik lacht even en zegt dan: "Nu hebben ze nog een kans. Ik heb er geen spijt van." Zwijgend wachten ze. Het geschreeuw komt dichterbij. De Seradela-mannen hebben inmiddels het boomhuis bereikt. Uit een hoek van het huis klinkt een stem: "Zendingspost Seradela, ik ben nu vlak bij, ik zoek naar een gat in de wolken." Verschrikt deinzen de mannen achteruit. Even later klinkt hun opgewonden gepraat bij de landingsplaats, maar ook hier is niets te zien van de evangelisten. Boven hen klinkt het geklapper van de heli. De mannen trekken zich terug naar de rand van de open plek. Even later zien ze het monster uit de lucht naar beneden zakken. Plotseling komen er van de andere kant drie mensen in de richting van de heli rennen. In een ogenblik worden ze in het toestel gehesen. Pijlen ketsen af tegen de metalen buitenwand van het toestel. Dan gaat het de lucht in. Midden op de landingsplaats ligt een vol draagnet eenzaam in de modder. In de heli vouwt Nob zijn handen: "Heere, mag ik nog terug komen om ze van U te vertellen."

P.C. Bezemer

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1990

Mivo -12 | 39 Pagina's

Zendingsverhaal

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1990

Mivo -12 | 39 Pagina's