JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Een goed gerucht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een goed gerucht

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerntekst: Numeri 13: 30 en 31 "Toen stilde Kaleb het volk van Mozes en zei: Laat ons vrijmoediglijk optrekken en dat erfelijk bezitten; want wij zullen dat voorzeker overweldigen. Maar de mannen, die met hen opgetrokken waren, zeiden: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij.

"Daar komen ze! Daar komen ze!". Als de Israëlieten het geroep horen, komen ze hun tenten uit. Ja, kijk, daar in de verte komt een aantal mannen aan. Wie zijn die mannen en waar komen ze vandaan? Het zijn twaalf Israëlieten die voor Mozes een opdracht moesten uitvoeren. Het volk Israël was na de lange woestijnreis vanuit Egypte gekomen tot aan de grenzen van het land Kanaän. De Heere had hen tijdens deze lange, moeilijke reis bewaard. En nu staan ze dan klaar om het land binen te trekken. O, wat zijn ze nieuwsgierig. Hoe zal het er uitzien? Wonen er veel mensen en zijn er grote, sterke steden? Het zijn allerlei vragen waarop ze nog geen antwoord konden geven. Daarom heeft Mozes twaalf mannen de opdracht gegeven om het land Kanaan te gaan verspieden. En nu, na veertig dagen, keren ze terug. Het werk dat ze moesten doen, was gevaarlijk. Want als de Kanaänieten zouden merken wie die mannen waren, zouden ze hen zeker doden; het zijn immers vijanden.

Maar als de verspieders wat dichterbij zijn gekomen, zien de Israëlieten dat ze er alle twaalf zijn. De Heere heeft ze allemaal in het leven bewaard. "En, hoe was het? Is het een mooi land? En wat voor mensen wonen er?" vragen de Israelieten aan de verspieders. Maar de verspieders lopen door, tot ze bij Mozes, hun aanvoerder komen. Daar gaan ze vertellen. "Het land waarheen u ons gezonden heeft, is een goed land. Het is een vruchtbaar land, kijk maar naar deze vrucht. En dan wijzen ze op een grote tros druiven die door twee mannen gedragen wordt . Die tros hebben ze geplukt in het dal Eskol. Ze laten ook de granaatappelen en vijgen zien die ze hebben meegenomen uit het land Kanaän. Ja, het volk mag er ook van eten. Wat een heerlijke vruchten! "Groeien die nu allemaal in het door de Heere beloofde land? In het land waarnaar we zo verlangen en waar we nu bijna zijn?", vragen ze. "Ja", klinkt het antwoord van de verspieders, "het is een zeer goed land maar er wonen heel sterke volken, er wonen zelfs reuzen! En tegen reuzen valt niet te vechten.

Even is het stil. Dan beginnen de mensen met elkaar te praten. Ze bespreken met elkaar wat ze zo juist gehoord hebben. Als dat zo is, komen we er nooit in, zeggen ze verdrietig tegen elkaar. Wat moeten we nu beginnen? "Laat ons vrijmoediglijk optrekken en dat erfelijk bezitten; want wij zullen dat voorzekerlijk overweldigen". Hé, wie zegt dat? Kijk, daar staat nog een man. Het is ook een verspieder. Hij heet Kaleb en hij komt uit de stam van Juda. Kaleb is ook veertig dagen in het land Kanaan geweest. Hij heeft ook de vruchten gezien en gegeten. Hij heeft ook de mensen en de steden gezien, en toch...! Ja, Kaleb weet ook van de reuzen die er wonen in Hebron. Maar Kaleb weet ook nog iets anders. Hij weet, wat de Heere, de God van Israël, beloofd heeft. Hij heeft immers gezegd dat Hij Israël het land Kanaän zal geven. En daarom zegt Kaleb dat ze het land mogen innemen. Want Kaleb weet het en het volk moet het ook weten: de Heere is getrouw. Wat Hij belooft, doet Hij ook. Hij heeft de hele reis door de woestijn voor het volk Israël gezorgd en zou Hij dat nu niet meer kunnen en willen? Kaleb gelooft wat de Heere gezegd heeft. En geloven de verspieders nu ook? Zeggen ze ook: "Het is wel een sterk volk maar wij hoeven niet bang te zijn want de Heere zal ons helpen"? O nee, ze zeggen tegen Mozes en het volk: "We zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij!" Nee, ze geloven niet, wat de Heere beloofd heeft.

Maar dan... O hoor eens! Het volk komt in opstand tegen Mozes en tegen Aaron. "Waren we maar in Egypte gestorven of in de woestijn, waarom brengt de Heere ons naar dit land? Om ons en onze kinderen te doden?" "Weet je wat" zeggen ze tegen elkaar, "laten we een andere aanvoerder kiezen en teruggaan naar Egypte". Het volk gelooft niet wat Kaleb zegt. Ja, het gelooft niet wat de Heere beloofd heeft. In plaats daarvan murmureren ze tegen de Heere die zo goed voor hen gezorgd heeft. Mozes en Aaron horen het en schrikken. Want wat het volk doet is zonde tegen de Heere. Daarom zeggen ze tegen het volk dat ze niet bang hoeven te zijn voor de vijanden, omdat de Heere voor hen zal strijden zoals Hij ook gestreden heeft tegen de Egyptenaren. Ook wijzen ze het volk erop dat de Heere voor hen gezorgd heeft in de woestijn. En zou die God nu niet kunnen helpen? Hij is toch de Almachtige?! Kaleb en Jozua, ook een verspieder die op de Heere vertrouwde, horen het volk murmureren. Zij scheuren hun klederen. O, ze voelen hoe zondig het is, wat het volk doet. De Israëlieten komen in opstand tegen de Heere. Ze zeggen, in ongeloof, dat Hij niet getrouw is, dat Hij niet doet wat hij beloofd heeft. Maar dan spreken ook Kaleb en Jozua tot het volk. Het is een zeer goed land, waar we doorheen getrokken zijn. En als de Heere het wil, dan zullen we het land ook innemen. Hij zal het ons geven. Maar dan moeten jullie niet murmureren tegen de Heere. En wees voor het volk dat in Kanaan woont maar niet bang, want de Heere helpt ons. En dan gaat het altijd goed. En luistert het volk? Geloven ze wat die vier mannen over de Heere vertellen? Kijk eens, ze worden zo boos dat ze stenen van de grond rapen om hen te stenigen!

Maar dan opeens schijnt uit de wolk, die boven de tabernakel hangt, een verblindend licht. De heerlijkheid des Heeren verschijnt. De Heere weet wel van het ongeloof. Hij heeft wel gehoord wat het volk gezegd heeft. Het volk is al zo vaak ongehoorzaam geweest en dat terwijl de Heere zoveel wonderen heeft gedaan. "Hoelang zal dit volk Mij tergen en hoelang zullen zij aan Mij niet geloven? Ik zal het met pestilentiën slaan en Ik zal het verstoten en u, Mozes, tot een groter en sterker volk maken dan dit is." De Heere zal dat zondige volk straffen, ja, hen allemaal doden.

Maar als Mozes dat hoort, gaat hij bidden voor dat zondige volk. Ja, het volk heeft het verdiend dat de Heere hen doodt. Maar wat zullen dan de Egyptenaren zeggen? Ze zullen spotten en zeggen dat de Heere het volk gedood heeft, omdat Hij hen niet in Kanaän kon brengen. Dan zal de Naam van de Heere onteerd worden. Mozes vraagt om vergeving. Want dat kan toch. De Heere heeft Zelf gezegd, dat Hij lankmoedig is en groot van weldadigheid, dat Hij de ongerechtigheden en overtredingen vergeeft. Zo bidt en smeekt Mozes voor dat schuldige volk. Nee, de Heere kan het niet doen omdat het volk het verdiend heeft of omdat Mozes het verdiend heeft. Hij kan het volk de zonde alleen vergeven uit genade. En verhoort de Heere dat gebed? Ja, want Hij zegt tegen Mozes: "Ik heb hun vergeven naar uw woord." Maar het volk wordt wel gestraft. Want alle mannen en vrouwen die twintig jaar en ouder zijn, mogen het land Kanaän niet binnengaan. Zij zullen in de woestijn sterven. Alleen Kaleb en Jozua zullen het land Kanaan wel binnen mogen gaan, omdat zij op de Heere hebben vertrouwd. Zij hebben goed van de Heere gesproken. Mozes vertelt het volk wat de Heere heeft gezegd. Morgen moeten ze terug, de woestijn in. Veertig dagen zijn de verspieders in Kanaan geweest, daarom zal het volk veertig jaar in de woestijn moeten wonen totdat iedereen die nu twintig jaar of ouder is, gestorven zal zijn. Alleen Jozua en Kaleb zullen het land Kanaan binnen mogen gaan. De tien verspieders die vertelden dat het volk van Israël het land niet kon innemen, worden door de Heere dadelijk gestraft. Zij sterven door een plaag.

De volgende morgen is het volk al vroeg bij Mozes. Ziet hier zijn wij, en wij zullen optrekken tot de plaats die de Heere gezegd heeft, want wij hebben gezondigd. Hebben de Israelieten er berouw van dat ze de Heere verdriet hebben gedaan? O nee, ze vinden alleen de straf zo erg. En nu, nu willen ze wel gaan vechten. Maar nu mag het niet meer. Mozes waarschuwt hen niet ongehoorzaam te zijn aan de Heere. Maar ze luisteren weer niet omdat ze hem ook nu niet geloven. Ze gaan toch vechten en... ze worden verslagen.

De Israelieten konden Kanaan niet ingaan vanwege hun ongeloof. En jij? Geloof jij al wat de Heere zegt? Geloof je dat je bekeerd moet worden, en vraag je daar dan ook om? Of vraag je er wel om, maar geloof je niet dat de Heere het je geven kan en wil? Dan ben je net als het volk Israël dat ook niet geloofde wat de Heere zei. Bid de Heere of Hij je van je ongeloof verlossen wil. Of Hij je bekeren wil. Of Hij je wil leren op Hem te vertrouwen. Zo jij Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil en troostrijk woord. Verhard je niet, maar laat je leiden. (Ps. 95:46)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1989

Mivo -12 | 20 Pagina's

Een goed gerucht

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1989

Mivo -12 | 20 Pagina's