JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

De barmhartige Samaritaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De barmhartige Samaritaan

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een man loopt door de straten van de stad. De mensen kennen hem wel. Ze zien het aan de kleren die hij draagt: een opperkleed met een brede zoom erin, met aan de vier hoeken daarvan een koord. Dat is het teken van het doen van Gods geboden. Het is dan ook niet zomaar een Jood, nee het is een wetgeleerde die daar loopt. Iemand die elke dag bezig is met het lezen en leren uit de wetten van Mozes en de andere bijbelboeken.

Waar gaat hij naar toe? Naar de synagoge? Nee; hij heeft gehoord dat de Heere Jezus in de stad is. Veel hebben de mensen al over Hem verteld. Sommigen zeggen dat Hij een groot profeet is. Anderen zeggen zelfs dat die Heere Jezus de beloofde Messias, de Zoon van God is .

De wetgeleerde wil er wel eens meer van weten. Hij zal die Man uit Nazareth eens een vraag gaan stellen. Dan zal hij eens kijken of de Heere Jezus daar een goed antwoord op kan geven. Als Hij dat niet kan, dan is Hij ook beslist de beloofde Verlosser niet . Zo komt hij bij een groepje mensen. Onder hen is de Heere Jezus. Hij luistert naar wat zij zeggen. Hij hoort hoe de Heere Jezus tot hen spreekt. Dan komt hij naar voren en loopt naar de Heere Jezus toe. Hij is benieuwd, wat zal die Rabbi hem voor antwoord op zijn vraag geven?

"Meester", zo vraagt hij, "door wat te doen, zal ik het eeuwige leven beërven?"

Dat is een ernstige vraag. De wetgeleerde denkt dus al na over het leven na de dood. Hoe zal hij dat eeuwige leven ontvangen? Denken jullie daar ook over na? Of denk je alleen over dit leven? De wetgeleerde niet. Nu is de Heere Jezus zeker wel blij, dat iemand zo'n ernstige vraag stelt? Nee, toch niet. Want de Heere ziet in het hart van de wetgeleerde. Hij ziet, dat hij deze vraag niet stelt, omdat hij werkelijk bang is, dat hij het eeuwige leven niet zal beërven. Hij ziet, dat de wetgeleerde er op vertrouwt, dat het met hem wel goed zal komen. Hij ziet, dat hij deze vraag alleen maar stelt om de Heere Jezus op de proef te stellen, of Hij wel een goed antwoord geeft. En omdat de Heere Jezus dat ziet in het het hart van de wetgeleerde, geeft Hij geen antwoord, maar stelt juist een vraag.

"Wat u doen moet moet om het eeuwige leven te beërven? Wel, wat staat daarvan in de wet geschreven? Wat leest u daarin?" Nu moet de wetgeleerde zelf het antwoord geven. Maar dat weet hij wel. "In de wet staat geschreven: gij zult de Heere, uw God liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelf."

De Heere Jezus kijkt de wetgeleerde aan, en zegt: "U hebt goed geantwoord; doe dat, wat u zojuist zei: God liefhebben en uw naaste, en dan zult u leven. Dan zult u het eeuwige leven beërven". Dus, hij moet Gods geboden onderhouden, dat betekent dat hij God en zijn naaste lief moet hebben. Als hij dat altijd en zonder een enkele fout doet, dan zal hij eeuwig leven.

Kan hij dat? Kunnen wij dat? Nooit zondigen tegen Gods geboden? De wetgeleerde voelt wel, dat het toch niet helemaal in orde is met hem. Buigt hij zich nu voor de Heere Jezus en zegt hij: "Ach, Heere, dat kan ik niet, ik doe zoveel zonden, ik doe juist de Heere God zoveel verdriet, en mijn naasten vergeet ik zo vaak. Vertel mij toch, hoe ik daarvan gered kan worden! Hoe kan ik van mijn zonden verlost worden?"

O nee, zo doet hij niet. Hij wil niet erkennen dat hij een zondaar is. Is er iets niet in orde met hem? God liefhebben en zijn naaste. Nu, God liefhebben, dat doet hij wel. En zijn naaste? Misschien dat hem daarin wel iets ontbreekt. Maar kan hij dat helpen? Het is ook zo moeilijk te weten, wie zijn naaste is. Wie horen daar allemaal bij?

Voor de Joden zijn alleen de andere Joden hun naasten. De heidenen horen daar niet bij. Dat zijn maar honden. Hoe kan hij dan zijn naasten liefhebben, als hij niet weet wie het zijn? Zo probeert hij te doen, alsof hij onschuldig is, of het met hem in orde is. Daarom vraagt hij het ook aan de Heere Jezus: "En wie is mijn naaste?"

"Luister", is het antwoord. "Ik zal u een gelijkenis vertellen. Een verhaal uit het dagelijks leven, waaruit blijkt, wie uw naaste is".

Over de weg van Jeruzalem naar Jericho reist een man. Het is een gevaarlijke weg, met steile afdalingen, rotsachtig, vol kloven en spelonken. Mensen wonen er niet in deze woeste streek. Plotseling, terwijl hij daar loopt, komen vanuit de struiken aan de kant van de weg een paar mannen tevoorschijn. Ze rennen op hem toe, grijpen hem vast en hoe de arme man ook tegenspartelt, de overmacht is te groot. Alles wat hij bij zich heeft wordt van hem gestolen, zelfs zijn opperkleed. Ze slaan hem zo, dat hij zich wel moet overgeven. Dan, even haastig als ze gekomen zijn, verdwijnen ze weer, met hun buit. Nu ligt de reiziger aan de kant van de weg, bloedend uit vele wonden, zijn hele lichaam doet hem pijn. De felle zonnestralen branden op zijn zieke lichaam. Hij is meer dood dan levend, en hij zal hier ellendig en verlaten moeten sterven. Maar hoor! Wat is dat? Voetstappen? Voorzichtig tilt hij zijn hoofd op, zover hij kan. O wat een wonder, nu is hij gered! Want daar komt een priester over de weg. Een dienstknecht van God, iemand die in de tempel altijd bezig is met de dienst van de Heere. Wel, zo iemand zal hem zeker helpen, iemand die zo goed weet hoe men leven moet.

De voetstappen komen dichterbij. Nog even, dan zal de priester zich over hem heenbuigen om hem te helpen. Maar wat vreemd is dat nu , het duurt zo lang. En het lijkt alsof hij de voetstappen niet meer zo duidelijk hoort als eerst. Opnieuw tilt hij voorzichtig z'n hoofd op. O, wat erg, de priester loopt door! Hij is hem voorbij gegaan, zonder hem te helpen. Zou hij hem niet gezien hebben? O, hij wil wel roepen en schreeuwen: "Help toch! Ziet u mij niet liggen? Help mij!" Maar hij kan het niet. Hij heeft te weinig kracht, zo hebben de rovers hem geslagen en verwond.

Zou de priester hem niet hebben gezien? Keek hij juist de andere kant op? Zou dat de oorzaak zijn? Nee! De priester was uit Jeruzalem gekomen, na het doen van zijn werk in de tempel. Hij was op weg naar huis. Plotseling had hij de gewonde man zien liggen, langs de kant van de weg. Zou hij er naar toe gaan, om hem te helpen? Snel had de priester om zich heen gekeken. Misschien waren die rovers nog wel in de buurt en zouden ze ook hem grijpen. Vlug was hij naar de overkant van de weg gegaan en had net gedaan alsof hij niets zag. Weg hier, van die gevaarlijke plaats. En die gewonde man dan? Moest hij die niet helpen, hij, een priester van de Heere? Nee, de priester had alleen maar aan zichzelf gedacht en was haastig verdergegaan. Is dat naastenliefde?

Daar ligt de gewonde reiziger nu, hulpeloos en moedeloos, te wachten tot de dood komt. Maar wat is dat? Hoort hij nu opnieuw voetstappen? Komt de priester soms terug? Heel voorzichtig probeert hij te kijken.

Nee, het is niet de priester, het is een Leviet. Ook een knecht van de Heere, die dagelijks helpt in de tempel. O, nu zal hij toch nog gered worden. De priester heeft hem misschien niet eens gezien, nu heeft hij nog een kans. Hij hoort hoe de voetstpapen steeds dichterbij komen. Ze zijn nu vlakbij. Gelukkig, er is toch nog hoop voor hem. Maar nee, dat is vreselijk. Ook de Leviet gaat snel aan de overkant van de weg voorbij. En als de gewonde man met een pijnlijk gezicht z'n hoofd wat optilt, ziet hij nog hoe de Leviet wegloopt.

Is dat naastenliefde? Moedeloos laat hij zijn hoofd zakken. Hij weet zeker dat die Leviet hem gezien heeft, dat kan niet anders. Hij was vlak langs hem heen gelopen. En toch heeft hij hem niet geholpen. Was hij bang zelf overvallen te worden door de rovers? Hoe het ook zij, er is nu geen hoop meer voor hem. Als zelfs een priester en een Leviet niet wilden helpen, twee knechten van God, wie zou er dan nog willen of kunnen helpen?

Nu moet hij hier hulpeloos sterven, terwijl hij zoveel pijn moet lijden.

Opeens... stil, hoort hij daar nu toch weer iemand komen? Is er dan toch nog hoop? Hij kan zijn hoofd bijna niet meer optillen. Voorzichtig probeert hij het. O nee! Dat niet! Dat is het ergste wat hem hier kan gebeuren.

O, hij zou wel weg willen kruipen onder de struiken als hij dat maar kon! Nu weet hij zeker dat hij moet sterven. Want daar, daar komt een vijand aan. Op een ezel gezeten, komt daar een Samaritaan dichterbij! Een Samaritaan, iemand van dat goddeloze, halfheidense volk uit Samaria. Wat een vreselijke haat is er tussen de Joden en de Samaritanen. En nu komt er juist zo'n vijand voorbij. Hij zal hem zeker uitlachen en bespotten. Misschien zal hij hem nog meer slaan, misschien zal hij hem zelfs wel doden!

Hoor, de ezel komt dichterbij, en stopt, hij ziet door z'n oogspleten dat de Samaritaan afstapt en naar hem toe komt. Nu is het met hem gedaan, hij is reddeloos verloren.

Maar wat wonderlijk is dat, in plaats van scheldwoorden hoort hij een vriendelijke stem, en als de gewonde zijn ogen open doet, kijkt hij in een vriendelijk gezicht, dat over hem heengebogen is. "Hebben de rovers hun werk weer eens gedaan? Wat hebben ze je verschrikkelijk geslagen! Je moet wel erge pijn hebben. Wat een wonder dat ik juist deze weg langs moest. Wacht maar, ik zal je helpen, arme man."

Helpen? Deze Samaritaan, gaat hij een Jood helpen, zijn vijand? Is er dan toch nog hoop? Nu, dat is zeker een wonder. Voorzichtig laat de Samaritaan hem wat drinken. Dan neemt hij uit de zadeltas een leren zak met wijn, en behoedzaam giet hij wat van de wijn in zijn wonden, en maakt ze schoon. Dat doet zeer, dat prikt en bijt, maar het moet, het is om de wonden te zuiveren. Dan neemt de Samaritaan een kruik olie en giet van die olie in de wonden, dat verzacht de pijn. Tenslotte verbindt hij de wonden zoveel hij kan.

Je zult nog wel niet kunnen lopen. "Kom maar, dan zal ik je op mijn ezel tillen, dan breng ik je naar een herberg." Heel voorzichtig tilt hij de gewonde op en zet hem op zijn ezel. Langzaam gaan ze nu in de richting van Jericho. De Samaritaan loopt, en steunt de gewonde die op zijn ezel zit. Eindelijk komen ze bij een herberg. De Samaritaan brengt de gewonde in een kamer en verzorgt de wonden zo goed als hij kan. Dat is pas naastenliefde. 

Maar de volgende dag moet hij weer verder. Hij gaat naar de herbergier toe en zegt: "Hier zijn twee penningen. Ik wil dat u heel goed voor de gewonde zorgt. En als het misschien meer zal kosten dan twee penningen, dan zal ik u dat ook betalen, als ik hier over een poosje weer langs zal komen".

Twee penningen geeft hij, dat is het loon van een werkman van twee dagen. Wij zouden zeggen, ongeveer 100,- of 200,- gulden. Dan neemt de Samaritaan afscheid en vertrekt. De gewonde man is gered, en geholpen door iemand van wie hij het helemaal niet had verwacht.

Aandachtig hebben de mensen naar de Heere Jezus staan luisteren. Maar nu keert Hij Zich naar de wetgeleerde voor wie Hij immers deze gelijkenis vooral vertelde. "Zeg Mij, wat denkt u, wie is de naaste geweest van de gewonde man? Wie heeft gedaan wat je voor je naaste moet doen? Wie heeft zijn naaste liefgehad als zichzelf?"

Ja, dat is duidelijk, de wetgeleerde moet bekennen dat het die vijand is geweest, die heiden, die Samaritaan. Maar hij kan die gehate naam niet over zijn lippen krijgen. En daarom zegt hij: "Die man, die barmhartigheid aan hem gedaan heeft". Dat is, de man die goed gedaan heeft aan zijn vijand.

Rustig antwoordt dan de Heere Jezus: "Ga heen, en doe gij desgelijks". Hij wilde immers weten wie zijn naaste was. "Nu", wil de Heere Jezus zeggen, "je naaste is ieder mens die je tegenkomt op de weg van het leven. En doe dan net als die Samaritaan, doe desgelijks. Wees barmhartig, wees goed voor hen. Zelfs al zijn het je vijanden. Je moet niet alleen je vriendjes en vriendinnetjes liefhebben, maar ook die jongen die jou altijd plaagt, ook dat meisje, die jou altijd uitlacht. De Heere vraagt van je dat je niet terug plaagt, dat je niet terugslaat, maar dat je liefhebt. Dat betekent dat je het beste voor hen zoekt, dat je hen helpt. 

Of ben je als de priester en de Leviet? Je weet wel dat je moet helpen en liefhebben, maar je doet net of je niets ziet, als een ander hulp nodig heeft. Doe je zoals de Samaritaan? Of moet je zeggen, dat het elke keer weer verkeerd gaat? Buig dan je knieën, en smeek of de Heere je wil leren, je naaste lief te hebben. De Heere Jezus is de grote Barmhartige Samaritaan. Hij heeft altijd God en Zijn naaste liefgehad. Hij redt nog steeds zondaren en wil voor hen zorgen, zoals de Samaritaan deed bij de gewonde man. Vraag aan de Heere, of Hij Zijn liefde in je hart wil geven, dan ga je door genade Hem liefhebben en ook je naaste!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1986

Mivo -12 | 20 Pagina's

De barmhartige Samaritaan

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1986

Mivo -12 | 20 Pagina's