Handleiding 2b: Dien God met blijdschap
Nunia
Toelichting bij het thema
Dit verhaal uit de kerkgeschiedenis is de tweede vertelling bij het thema ‘Dient God met blijdschap’. De eerste vertelling ging over David. Hij diende God met eerbied en ontzag, met liefde en blijdschap. In dit verhaal komt naar voren dat anderen het aan je daden zullen merken als je God met blijdschap dient.
Doel van de vertelling
De kinderen zien dat ‘Dient God met blijdschap’ ook een praktische kant heeft. Bij liefde tot God hoort ook liefde tot je naaste; zelfs voor je vijanden.
Introductie van het thema voor de kinderen
Om het thema in te leiden, lees je het volgende verhaaltje voor:
Mopperend raapt mevrouw Van Rijn de appels op die uit haar tas zijn gevallen. “Het is toch ook altijd hetzelfde liedje! Op zondag kijken ze je nauwelijks aan als ze naar de kerk lopen, en doordeweeks fietsen ze over de stoep en rijden ze zowat tegen je aan. En dan zitten ze nog op een christelijke school ook!” Boos kijkt ze even naar het gebouw van de Regenboogschool. Daar kwamen de kinderen vandaan die haar net bijna omver reden op de stoep voor de school. “Jaja, dat noemen ze dan christelijk…”
Bespreek met de kinderen wat mevrouw Van Rijn vindt van christenen en van het christelijke geloof. Zeg dat de kinderen nu gaan luisteren naar een verhaal over een meisje dat in heel moeilijke omstandigheden voor anderen zorgde en door haar gedrag liet zien hoe goed het is om God te dienen. Ze wilde ook heel graag dat anderen de Heere gaan dienen.
Leg kort uit dat het verhaal zich afspeelt rond 300 na Christus. Het meisje woonde in een land dat nu Armenië heet. Het ligt tussen Rusland en Turkije.
Zingen
Psalm 72:6 en 10
Psalm 81:7-12
Psalm 86:5 en 6
Psalm 100:1
Psalm 103:2
Psalm 138:2
Lied uit ‘Tot Zijn eer’: Zegen ons, Algoede
Lezen
Psalm 100
Kerntekst
Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken (Mattheüs 5:16).
Vertelling
“Daar komen ze weer! Snel! Vluchten” Er klinken angstige kreten door het dorp. “Snel! Maak dat je weg komt!”
Het zijn de woeste ruiters uit de bergen van de Kaukasus. Dat is een gebergte tussen Rusland en Turkije. Ja, ze zijn al vaker gekomen. Ook nu, rond het jaar 300, komen ze zomaar, onverwacht, het gebergte uit en vallen een dorpje aan. En met zoveel ruiters! Daar kan je je niet tegen verdedigen.
De bewoners van het dorpje vluchten. Maar het is al te laat. De ruiters rijden op snelle paarden. In een ogenblik halen ze de dorpsbewoners in. Ze grijpen de mannen, de vrouwen en de kinderen en binden ze vast. Mensen die zich verzetten, worden gedood. De gevangenen moeten mee naar het verre, vreemde land van de woeste ruiters.
Het is een zware, lange reis. Overdag moeten ze kilometers lopen. Het weer is guur, de nachten zijn koud. En ze weten het: als ze in het verre land van de ruiters komen, zullen ze als slaven worden verkocht.
Kijk, daar loopt Nunia. Ze moet ook mee. Ze is achttien jaar oud. Met tranen in haar ogen loopt ze de lange weg naar het vreemde land. Vol verdriet denkt ze terug aan haar vader en haar moeder. Die zijn gedood. En ze denkt aan haar dorpje. Ze zal het wel nooit meer terugzien. De ruiters hebben geen medelijden met haar. Doorlopen moet ze, net zolang tot ze in het verre, vreemde land is.
Er is groot verdriet in haar hart. En er is niemand aan wie ze haar grote verdriet kan vertellen. Niemand? Ja, toch wel. Want ze is niet helemaal alleen. Er gaat Iemand met haar mee. Nee, ze kan Hem niet zien. Maar Hij is er wel. Het is de Heere. Nunia weet dat Hij met haar meegaat. Nunia is een christin. Ze kan haar grote verdriet bij de Heere brengen.
Nunia begrijpt niet waarom de Heere het toeliet dat die woeste ruiters haar ouders hebben gedood en haar meegenomen hebben uit haar dorp. Waarom? Ze weet nog niet dat de Heere een taak voor heeft, daar in dat vreemde land.
Eindelijk komt Nunia in het land van de ruiters aan. Samen met de andere gevangenen wordt ze naar een groot plein in de stad gebracht. Ze zal hier als slavin verkocht worden.
Na een poosje komt een rijke man naar haar toe. Hij bekijkt haar van top tot teen. Even praat hij met de ruiter die haar gevangen genomen heeft. “Hoeveel vraag je voor haar?” De ruiter noemt het bedrag. Al snel worden de twee mannen het eens. De rijke man geeft het geld aan de ruiter en neemt Nunia mee naar zijn huis. Daar zal ze moeten werken. Haar gedachten staan niet stil. Hoe hard zal ze moeten werken? Hoe zal het allemaal gaan?
Nunia merkt al snel dat ze het niet slecht heeft in het huis, ook al is ze een slavin. De mevrouw is vriendelijk voor haar, en de man ook. En toch… het grote verdriet blijft in haar hart. In de donkere nachten, als ze alleen is, huilt ze. Dan heeft ze heimwee. Waarom is ze weggevoerd? Ze bidt: O Heere, waarom?
Op een dag wordt er op de deur geklopt. Net als anders doet Nunia open. Voor de deur staat een vrouw. Ze draagt een kind in haar armen. Nunia schrikt. Wat ziet dat kind eruit!
“Mijn kind is heel erg ziek,” klaagt de vrouw. “En ik heb geen medicijnen om het kind beter te maken. Is hier misschien iemand die me kan helpen?”
“Ik ben maar alleen thuis, zegt Nunia. “En ik kan het niet. Maar… ik ken Iemand die het wel kan!” “Wie is dat dan?” vraagt de moeder vol hoop.
“Hij is een grote, machtige Heer. En Hij woont hoog hierboven in de hemel. Maar Hij ziet alles en hoort alles en weet alles en luistert als je hem iets vraagt!”
De vrouw kijkt haar niet-begrijpend aan. “Wil je Hem dan halen om mijn kind beter te maken?” smeekt ze.
“Ik zal het Hem gaan vragen,” zegt Nunia en ze gaat naar binnen. Ze gaat naar haar kamertje en valt op haar knieën. Ze bidt: “O Heere, U kan het kind beter maken. Ik weet dat U het kan. Wilt u het dan doen, dan kunnen de mensen hier zien hoe machtig U bent en dan gaan ze misschien wel in u geloven!”
Ze staat op en gaat naar beneden. “Ik heb gevraagd of mijn Heere uw kind beter kan maken.” zegt ze. En kijk eens: het kind opent de oogjes en kijkt rond. En het gezichtje dat rood was van de koorts wordt weer gewoon! Vol verwondering ziet de moeder dat haar kind genezen is. Ze vraagt: “Hoe kan ik jouw machtige Heere bedanken? Wat kan ik Hem geven?” Nunia antwoordt: “U hoeft hem niets te geven, Hij heeft alles al.” En dan vertelt ze de vrouw van de Heere Jezus, hoe Hij gekomen is op aarde en Zijn leven gegeven heeft om zondaren zalig te maken. Dan gaat de vrouw weg en ze vertelt iedereen dat Nunia haar kind heeft genezen.
Het is een tijdje later. In het paleis van de koning is het stil. Bedienden lopen zachtjes door de gangen en fluisteren alleen. Ze kijken bezorgd. Wat is er aan de hand? De koningin is ziek. Ja, de beste dokters zijn al in het paleis geweest, maar geen enkele dokter kon iets doen. De beste medicijnen hadden niet geholpen. De koningin zal moeten sterven.
Dan zegt één van de hovelingen: “Er is iemand in het land, die de koningin misschien wel beter kan maken. Ze heeft ook al een ziek kind beter gemaakt. Ze heet Nunia, en ze is een slavin.”
“Ga haar halen,” beveelt de koningin met zwakke stem. De hovelingen komen bij Nunia. “Kom mee,” zeggen ze, “de koningin is ziek en jij moet haar beter maken.”
“Nee,” zegt Nunia, “dat kan ik niet. Alleen mijn God kan de koningin beter maken. Ik ga niet mee.” De koningin wordt niet boos als de hovelingen met deze boodschap terugkeren. “Breng me dan maar naar het meisje toe,” zegt ze.
De hovelingen brengen haar bij Nunia. “Kun je me beter maken?” vraag ze.
“Nee, antwoordt Nunia,” Dat kan alleen mijn God. Ik zal Hem vragen of Hij dat wil doen.
Nunia gaat naar haar kamertje. En weer bidt ze tot de Heere, haar God. En de Heere verhoort haar gebed. De koningin wordt beter. Ze wil Nunia belonen, maar Nunia wil geen beloning. Ze vraagt: “Koningin, wilt u met mij uw knieën buigen en bidden?” Dat doet de koningin. En Nunia vraagt of ook de koningin een christin mag worden.
Hoor je dat? Nunia wil zo graag dat ook andere mensen de Heere leren kennen. Verlang jij daar ook naar? Gun jij dat andere mensen ook?
Een paar maanden later is de koning op jacht gegaan. Hij achtervolgt een beer en komt in een donker bos terecht. Zijn knechten kunnen hem niet bijhouden en hij verdwaalt in het donkere bos. Er komt een dikke mist opzetten. De koning raakt het spoor van de beer kwijt en ook zijn knechten ziet hij niet meer. Hij blaast op zijn hoorn, maar niemand hoort hem. Hij wordt ongerust. Hij is alleen, en hoe moet hij ooit weer uit het bos komen? En straks komt de nacht. Hoe moet het dan? En als de beer eens terugkomt? De koning is ontzettend bang.
Dan denkt hij aan het vreemde meisje dat de koningin beter heeft gemaakt. Ze had verteld over haar God, Die alles kon, als je het Hem vroeg. Dan moest je je knieën buigen en… Zou hij het proberen? De koning besluit om het te doen. Daar in het donkere, mistige bos buigt hij voor het eerst in zijn leven zijn knieën. Hij bidt. “Is het echt waar dat U alles kunt? Wilt U me helpen om uit dit donkere bos te komen? Als U mij helpt, dan zal ik U dienen.”
Dan opent de koning zijn ogen. Hij staat op en… Maar dat is een wonder! Het wordt lichter in het bos en de mist trekt op. Daar ver tussen de bomen ziet hij licht. Daar moet de rand van het bos zijn. Vlug gaat de koning er heen. Als hij uit het bos is, weet hij de weg naar het paleis weer. Thuis vertelt hij de koningin wat er gebeurd is. “Nu geloof ik ook, dat de God van het meisje de enige ware God is, zegt hij. De volgende morgen gaan de koning en de koningin samen naar Nunia. “Wil je ons meer vertellen van jouw God? We willen in Hem geloven,” zeggen ze. Blij vertelt Nunia over haar God, die Zijn Zoon naar de aarde wilde sturen om zondige mensen te redden. En van de Heere Jezus, Die Zijn leven wilde geven aan het kruis om zondige mensen een nieuw hart te kunnen geven.
In het land van de koning verandert van alles. Ze vertellen de mensen van hun land over de Heere. En de mensen luisteren. Zie je hoe machtig de Heere is? Hij werkt onder dit volk, Hij maakt mensen zalig, mensen die Hem eerst niet kenden en niet naar Hem wilden luisteren. Zie je wat ze gaan doen? Allerlei heidense tempeltjes en altaren worden vernield en kerkjes worden gebouwd. Ze zoeken de Heere, ze willen Hem dienen.
In Nunia’s hart is blijdschap. Nu begrijpt ze waarom ze weg moest uit haar eigen dorp. Nu ziet ze dat de Heere haar heeft willen gebruiken om dit woeste volk tot christenen te maken.
Na het verhaal
Vraag aan de kinderen of ze weten waarom jullie Psalm 100 hebben gelezen aan het begin van de avond. Wat heeft deze psalm met het verhaal te maken?
Praat met hen over ‘dient God met blijdschap’. Hoe deed Nunia dat?
Vraag of de kinderen zelf ook wel eens zien dat mensen God met blijdschap dienen. Kunnen ze daarvan een voorbeeld noemen?
Achtergrondinformatie
Het verhaal van Nunia
Het verhaal van Nunia is voornamelijk ontleend aan het boek ‘De kerk op mars, vertel- en voorleesboek van de geschiedenis van de zending’ door P.A. de Rover, 1958. Verder is het verhaal te vinden in het boek ‘Het slavinnetje van generaal Bakar’ door P. de Zeeuw, 1984. Dit laatste verhaal is uitgebreider en mogelijk meer geromantiseerd; om die laatste reden is er voor het maken van deze schets weinig gebruik van gemaakt.
De tijd waarin Nunia leefde
Nunia leefde rond het jaar 300. Ze is geboren in het land dat nu Armenië heet. Dit land is de eerste staat in de geschiedenis waarin nog vóór Constantijn de Grote het Christendom tot staatsgodsdienst werd verheven.
Zending en wonderen
In het verhaal van Nunia is sprake van enkele genezingswonderen. Evenals in de Bijbel vinden genezingswonderen doorgaans plaats waar het Evangelie nog maar kort wordt gebracht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 2016
Kompas Handleiding | 18 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 2016
Kompas Handleiding | 18 Pagina's