JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Handleiding 1a: Wetgeving op Sinaï

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Handleiding 1a: Wetgeving op Sinaï

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Introductie jaarthema
Dit jaar en het volgende jaar heeft Kompas als thema ‘De Tien Geboden’. Op deze pagina vind je enkele manieren waarop je het thema kunt introduceren bij de kinderen.
Je kunt deze opdrachten voor de vertelling doen, maar ook nadat je de vertelling hebt gedaan.

1. Foto-opdracht
Nodig: fotokaartjes (zie bijlage). Print ze meerdere keren zodat er voor elk kind één is.
Vertel dat de vertellingen dit jaar gaan over de Tien Geboden. Laat de kinderen nu een fotokaartje pakken. Geef ze de opdracht om een kaartje te pakken dat volgens hen het beste bij de Tien Geboden past. Laat enkele kinderen vertellen waarom ze dit kaartje hebben gekozen. Hoe zien ze de Wet van God? Er zijn positieve en negatieve kaartjes. De Wet van God verbiedt dingen die niet goed zijn, maar gebiedt ook dingen die juist wel goed zijn.
Praat vervolgens samen over de bedoeling van de Wet.
- Waarom heeft God die gegeven?
- Zijn de Tien Geboden voor iedereen, of alleen voor Gods kinderen?
- Wat is volgens de Heere Jezus de samenvatting van de Wet? (God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf).
- Kun je zonder liefde de Wet houden?
- Wie kon de Wet wel houden en waarom was dat nodig?

2. Kort gesprekje
Je kunt ook zonder foto-opdracht een gesprekje houden over de Tien Geboden, bijvoorbeeld aan de hand van de vragen hierboven.

3. De Wet als spiegel
Neem een spiegel mee. Of begin dit gesprekje gewoon met de onderstaande introductie. Iedereen staat minimaal wel één keer per dag voor de spiegel. Anders ga je de deur niet uit. Een spiegel laat zien hoe je eruit ziet, tot in de kleinste dingen. Soms vind je dat niet leuk omdat je ziet dat je haar niet goed zit, of dat je een pukkel hebt. Maar een spiegel geeft altijd een eerlijk beeld. De Tien Geboden zijn ook een spiegel.
- Wie weet waarom?
- Wat zie je als je in deze spiegel kijkt?
- Ben je tevreden met jezelf als je in de spiegel van de Wet kijkt?
- God heeft een bedoeling met de spiegel van de Wet. Wat wil Hij?
Bespreek dat wij niet graag in de spiegel van de Wet kijken. Want wat we daar zien, is niet zo mooi. Als de Heere met Zijn Geest in je hart werkt, laat Hij je eerlijk in de spiegel kijken. Dan zie je dat je tegen alle geboden van God hebt gezondigd. Maar de Heilige Geest laat je ook zien waar je met je zonden heen moet: naar de Heere Jezus. Hij kan je zonden vergeven omdat Hij de Wet wel kon houden en omdat Hij de straf voor de zonden van Zijn kinderen droeg. Als je een kind van God bent, zie je in de spiegel nog steeds een zondaar. Maar het wonder is, dat God dan je zonden niet meer aanziet. Het is voor Hem alsof je geen zonden meer hebt.

Lezen
Exodus 19:1-11

Kerntekst
Ik ben de Heere, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb (Exodus 20:2).

Zingen
Psalm 18:2 en 5
Psalm 19:4 en 6
Psalm 68:4
Psalm 81:9-11
Psalm 97:1 en 4
Psalm 103:9
Psalm 105:5 en 6
Psalm 119 (alle verzen mogelijk)
Psalm 135:2 en 3
Tien Geboden des Heeren:1 en 2

Toelichting op de vertelschets

Deze vertelschets is geschreven vanuit het perspectief van een jongetje van een jaar of acht. In de schets zijn Bijbelse feiten uit Exodus 19 en 20 en uit Deuteronomium 5 verwerkt. Het thema van deze schets is ‘de wetgeving op de berg Sinaï’.
De verhaalvorm leent zich niet echt voor een expliciete toepassing. Daarom is gekozen voor impliciete toepassingen in het verhaal en een korte toepassing aan het eind.

Vertelschets

“Goed die paal vasthouden, Itamar… Ja… zo!” Met een flinke klap slaat de hamer de paal verder de grond in. En nog een klap en nog een. “Zo, die staat… we gaan de volgende pakken…”
Samen sjouwen Itamar en zijn vader Elam een nieuwe paal. Ze zetten hem in een gat naast de vorige en slaan hem vast. Verderop zijn nog meer mannen bezig met gaten graven en palen slaan.
“Vader, waarom moeten al die palen in de grond?” Vader stopt even. Hij kijkt naar Itamar en dan naar de berg.
“Zie je die berg, Itamar? Dat is de berg Sinaï. De Heere heeft tegen onze leider Mozes gezegd dat Hij overmorgen tot ons komt. Dan is het de vijftigste dag nadat we het Pascha vierden en nadat we uit Egypte zijn getrokken. Dan gaat de Heere tegen ons spreken.”
“Maar waarom moeten dan al die palen om de berg geslagen worden? Dan kunnen we helemaal niet meer naar boven klimmen!”
“Dat mag ook niet, Itamar. De Heere heeft tegen Mozes gezegd dat wij niet op de berg mogen klimmen omdat de Heere op die berg tot ons komt. Hij is zo heilig en zo machtig dat wij niet op die berg mogen komen. Iedereen die dat toch doet, zal gedood worden.“
“Ook de kinderen en de dieren?” vraagt Itamar.
“Ja, die ook. Maar omdat kleine kinderen dat nog niet zo goed weten en de dieren ook niet, heeft de Heere gezegd dat we een schutting van palen om de berg moeten zetten. Dan kan niemand per ongeluk op de berg komen.” Vader zwijgt even. Itamar kijkt vol ontzag naar de berg. Hoe zou de Heere eruit zien, denkt hij.
Vader raadt zijn gedachten. “Wij kunnen de Heere niet zien, Itamar. Hij is geen mens zoals wij. Hij is God en wij kunnen Hem niet zien. Hij komt tot ons in een wolk.”

Als alle palen in de grond zijn geslagen, rusten Itamar en vader Elam even uit. Ze kijken naar de tenten. Het is druk. Overal lopen vrouwen heen en weer. Ze dragen kruiken. Itamar ziet zijn moeder lopen. Ze giet water in een schaal. Ze is bezig met de was. Zijn zusje Mirjam zit te spelen. Ze giet steeds een beetje water in het zand en dan wacht ze tot het is weggezakt in de bodem.
“Weet je waarom vandaag iedereen zijn kleren wast, Itamar?”
Itamar weet het niet. “Dat heeft de Heere ook gezegd. Hij wil dat we alles schoonmaken. Onze kleren zijn stoffig en vuil. We hebben nu al bijna vijftig dagen gelopen vanaf Egypte. Zo vuil als onze kleren zijn, zo vuil zijn wij door de zonde. Wij kunnen de Heere, Die heilig is, niet zomaar ontmoeten. Bij Hem is alles rein en zonder zonde. Daarom moeten wij onze kleren wassen.

De volgende dag speelt Itamar niet. Hij helpt ook zijn vader niet. Hij wacht op… morgen. Hij voelt zich een beetje vreemd. Aan de ene kant ziet hij heel erg uit naar morgen. Dan zal de Heere komen op de berg Sinaï. Hij kan zich niet voorstellen hoe dat zal zijn. Aan de andere kant is hij een beetje bang.
Hij kijkt nog eens naar de schutting. Hij moet maar niet te dicht bij die palen komen. Als je de berg aanraakt, sterf je! Itamar heeft al veel over de Heere gehoord, maar Hij heeft Hem nog nooit gezien en ook niet horen spreken. Vader zegt dat je Hem niet kan zien. Maar vader heeft ook gezegd dat je wel kunt merken dat Hij er is.
Itamar weet nog hoe bang hij was toen ze net uit Egypte waren gevlucht. Eerst was het heel spannend! Midden in de nacht, toen het helemaal donker was, moesten ze vertrekken. Maar toen ze bij de Rode Zee kwamen, konden ze niet verder. En achter hen kwamen de soldaten van Farao om hen gevangen te nemen. Wat was hij toen bang. Vader was ook bang, dat voelde hij, maar vader zei ook iets waar Itamar rustig van werd: “De Heere heeft ons hier gebracht. Hij zal ons ook verder brengen. Hij heeft ons een eigen land beloofd.”
Wat was hij opgetogen toen er opeens een pad door de zee kwam. Ze konden zomaar tussen twee muren van water doorlopen. Wat voelde hij zich opgelucht toen ze aan de overkant waren. Toen hij omkeek, zag hij dat de muren van water instortten, bovenop Farao en zijn soldaten. Ze verdronken allemaal.
“Mozes heeft ons gered,” hoorde Itamar iemand zeggen.
“De Heere heeft ons gered, Itamar,” zei zijn vader, “Hij zal ons in het beloofde land terugbrengen, waar onze vaders Abraham, Izak en Jakob hebben gewoond.”

Het is nog vroeg in ochtend als Itamar opeens wakker schrikt. Wat was dat? Een harde klap. Het onweert! Het tentdoek licht op van de bliksemflitsen.
“Kom Itamar,” zegt zijn vader. “Het is zover, vandaag is de vijftigste dag nadat we uit Egypte zijn getrokken. Vandaag zal de Heere op de berg Sinaï komen. We gaan naar de berg. Blijf bij ons en zorg dat je niet te dicht bij de berg komt!”
Als Itamar zijn hoofd uit de tent steekt en naar de berg kijkt, schrikt hij! Er hangt een dikke, donkere wolk om de berg. Je kunt de berg bijna niet zien, zo dik is de wolk! Uit de wolk schieten bliksemschichten naar beneden en de donder rolt door de woestijn. Plotseling klinkt er een hard geluid! Het geluid van een bazuin. Het is net of iemand heel hard op een trompet blaast.
De mensen kijken bang. Niemand zegt iets. De kinderen gaan dicht bij hun vader en moeder lopen. Daar staat Mozes, hun leider. Hij wenkt het volk. Langzaam lopen de mensen achter hem aan naar de berg toe. De hele berg schudt en trilt!

En dan… dan komt de Heere Zelf op de top van de berg. De hele berg rookt. Er komt zoveel rook uit dat het wel lijkt of de berg in brand staat!
Het geluid van de bazuin klinkt steeds harder. Je hoort het boven de donderslagen uit!
Mozes roept de Heere aan. En dan klinkt opeens een stem. De stem klinkt als de donder, maar zachter dan de eerdere donderslagen. Het is de Heere die Mozes antwoordt. De Heere zegt dat Mozes op de berg moet klimmen.
Mozes klimt naar boven. De mensen zien hem verdwijnen in die dikke wolk. Ze wachten.

“Mozes,” zegt de Heere. Ga naar beneden en zeg nog een keer tegen het volk dat ze niet op de berg mogen klimmen, om Mij te zien. Als ze het toch doen, dan zullen ze gedood worden. En zeg tegen de priesters dat zij ook niet op de berg mogen komen.”
“Maar Heere,” zegt Mozes, “het volk kan toch helemaal niet op de berg komen. U heeft toch gezegd dat we er palen omheen moesten zetten.” Mozes denkt dat het volk wel genoeg gewaarschuwd is. Maar de Heere kent het zondige en ongehoorzame hart van de mensen. Hij zegt: “Mozes, ga naar beneden en waarschuw het volk en de priesters nog een keer: niemand mag op de berg klimmen. Als je dat gezegd hebt, moet je samen met Aäron weer naar boven komen.”
Mozes doet precies wat de Heere gezegd heeft. Hij waarschuwt het volk en daarna klimt hij weer naar boven met Aäron.

Plotseling wordt het helemaal stil. Het onweer stopt. De bazuin zwijgt. En dan klinkt daar een machtige, heldere stem. Een goddelijke stem. En die stem zegt: Ik ben de Heere uw God, die u uit Egypteland uit het diensthuis uitgeleid heb.

Het volk zwijgt, vol ontzag. Niemand heeft ooit de stem van God gehoord.
Itamar luistert. Hij ziet God niet in de wolk. Maar hij hoort Hem. Zijn hart beeft. God spreekt tot hem en tot zijn vader en moeder en tot al die mensen.
Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
Itamar ziet zijn vaders gezicht. Hij luistert vol eerbied.
Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken van hetgeen dat boven in de hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is.
Itamar kijkt naar zijn moeder. Ze luistert, met haar ogen dicht.
Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Heere uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen, bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten.
Itamar begrijpt niet alles wat hij hoort.
En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden.

Dan wordt Itamars hart rustig. Zijn hart wordt warm. Wat een mooi woord: barmhartigheid. Dat zegt zijn moeder ook wel eens: De Heere is rechtvaardig en barmhartig. Ze heeft het wel eens uitgelegd: ‘barmhartig’ betekent dat Gods hart brandt van liefde. Hij weet dat zijn vader en moeder de Heere liefhebben. Ze spreken altijd zo vol vertrouwen over Hem.
Hij kijkt weer naar zijn vader. Zijn vader merkt het en glimlacht heel even naar hem. Hij geeft Itamar een klein knikje, dan draait hij zich weer naar de berg en luistert naar de Woorden van God. Tien belangrijke dingen noemt die machtige stem. Tien Geboden.

Als de stem van God is uitgesproken, begint het weer te onweren en de bazuin klinkt weer.
De mensen doen een stap achteruit. Mozes is weer naar beneden gekomen. Het volk zegt tot Mozes: “Mozes, u moet voor ons spreken met de Heere. Wij zijn bang dat we zullen sterven als de Heere Zelf met ons spreekt. Doe jij het maar Mozes, dan zullen wij u gehoorzamen.”
De mensen zijn bang omdat ze zondig zijn. Ze voelen dat ze met hun zondige hart niet voor de Heere kunnen bestaan. Daarom denken ze dat ze zullen sterven als de Heere tot hen spreekt.
Mozes zegt: “Wees niet bang. God is gekomen om jullie te beproeven. Hij wil nagaan of jullie Hem echt zullen gehoorzamen en Hij wil ook dat jullie Hem dienen en Hem liefhebben en dat jullie niet zondigen.”
Dan gaat Mozes weer naar de donkere wolk op de berg. De Heere vindt het goed, wat het volk vraagt. Hij zal voortaan tegen Mozes alleen spreken en Mozes zal dan tegen het volk zeggen, wat de Heere gesproken heeft.
De Heere zegt tegen Mozes: “Ik wil dat het volk Mij dient en vreest en dat ze Mijn geboden zullen onderhouden. Als ze dat doen, zal het goed met hen gaan, want Ik zal voor hen en voor hun kinderen zorgen, heel hun leven.”
De Heere zegt nog veel meer tegen Mozes. Hij legt alle wetten uit, zodat Mozes precies aan het volk kan vertellen waaraan ze zich moeten houden.
Als Mozes weer onderaan de berg komt, vertelt hij alles aan het volk, wat de Heere tegen hem gezegd heeft. Alle mensen antwoorden: “Al deze woorden, die de Heere gesproken heeft, zullen wij doen.”
Later blijkt dat het volk die woorden niet doet. Ze houden zich niet aan Gods geboden. Ze kunnen niet aan die Wet voldoen omdat ze zondig zijn.

Wij kunnen ook niet voldoen aan Gods Wet. Steeds weer overtreden we Zijn geboden.
Wat moeten we dan doen? Wij moeten bidden in de Naam van de Heere Jezus. Alleen door Hem kunnen we tot de Heilige God komen.

Het is bijna 1500 jaar later. In Jeruzalem is het feest. Pinksterfeest. Het is de vijftigste dag na het Pascha.
Met Pascha werd een lam geslacht en alle mensen dachten terug aan vroeger, toen het volk Israël uit Egypteland werd geleid. Het was dit keer een heel bijzonder Pascha. Het was het Pascha waarop de Heere Jezus het Heilig Avondmaal instelde, met Zijn discipelen.
Op dit bijzondere Pascha werden niet alleen lammeren geslacht, maar ook het Lam Gods, de Heere Jezus Christus. Hij was de eerste en enige Die Gods Tien Geboden allemaal had onderhouden. Hij stierf, onschuldig, aan het kruis. Hij stierf voor zondaren, die geen van Zijn geboden hebben gehouden.

Op de vijftigste dag na het Pascha is het Pinksterfeest. Lang geleden daalde God neer op de berg SinaÏ. Hij gaf de Tien Geboden op de vijftigste dag na de uittocht uit Egypte.
Nu daalt God de Heilige Geest neer, in Jeruzalem. Hij verschijnt nu niet op een rokende berg, maar in tongen als van vuur, in het geluid als van een storm en Zijn discipelen mogen de grote daden van de Heere vertellen in allerlei talen.

Wat is de Heere machtig en heilig. Wat is de Heere genadig. Hij laat verkondigen, al zolang de wereld bestaat, dat Hij wil dat wij, mensen, Hem dienen en liefhebben.
De Heere is een Eeuwige God. Hij was er in de tijd van Mozes. Hij was er met het Pinksterfeest in Jeruzalem. Hij was er ook toen jij gedoopt werd. Toen al zei Hij tegen jou: “Ik ben de Heere, jouw God. Ik heb recht op jouw leven. Ik wil dat je Mijn geboden houdt. Ik wil dat je Mij dient en liefhebt.” Kun je Zijn geboden niet houden? Ben je ongehoorzaam? Christus heeft alles volbracht. Hij was gehoorzaam tot in de dood. Hij wil jou ook zalig maken. Bid Hem om vergeving!
De Heere was er, Hij is er nog en Hij zal er altijd zijn. Hij laat jou weten: Bekeer je tot Mij, word behouden.

Laat dan je gebed zijn:
Heere, U bent de Eeuwige, Almachtige, Barmhartige en Rechtvaardige God. U hebt mij gemaakt. U wilt dat ik Uw geboden houd, maar ik kan het niet. Wilt U Uw Heilige Geest zenden in mijn hart en wilt U mijn zonden om Jezus’ wil vergeven? Amen.

Aantekeningen bij de tekst

Exodus 19
Vers 1: ten zelfden dage: de reisduur van Rafidim naar Sinaï is een dag. Op dezelfde dag komen ze aan, 47 dagen na de uittocht.
van de dingen die men hoopt: men hoopt (gelooft) dat de beloften van God in vervulling gaan.
Vers 5: Mijn verbond houden: Mijn geboden gehoorzamen.
zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken: hoewel alle volken het eigendom van God zijn en niet één volk zich gunstig onderscheidt van de andere volken, heeft de Heere Israël genadig tot Zijn bijzonder volk uitverkoren, opdat Zijn genade in hen het meeste zou schitteren.
Vers 8: Al wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen: spontaan verzekeren allen God te gehoorzamen. Op dat moment zullen ze dat gemeend hebben, maar later blijkt uit hun daden dat ze geen woord houden.
Vers 9: opdat het volk hore, als Ik met hen spreek: zodat nooit iemand er meer aan kan twijfelen dat God de enige Wetgever is en Mozes Zijn dienaar, door wie ons Gods Wet is gegeven.
Vers 12: En bepaal hen rondom: houd hen binnen zekere grenzen. Alle nieuwsgierigheid en overmoed moeten ingetoomd worden.
- Het Hebreeuwse woord Hiegbaltha is door de Statenvertalers vertaald met bepaal. Letterlijk betekent het: stel grenzen vast.
- Matthew Henry legt dit uit als: een scheidslijn of een soort gracht.
- Dächsel legt dit uit als: een omtuining van hout of steen.
- In kanttekening 22 bij dit vers staat: paal
Het wordt dus niet helemaal duidelijk hoe die grens werd aangegeven. In deze vertelschets is gekozen om te spreken over een schutting van houten palen.
Vers 16: het geluid van een zeer sterke bazuin: er wordt niet door een mens op de bazuin geblazen, maar God wekt dit geluid op.
Vers 20: Ik ben de Heere, uw God: de algemene inleiding op de Wet, bedoeld om tot dankbare gehoorzaamheid te bewegen.

Achtergrondinformatie

Heilig
Het volk wordt heilig genoemd door God. Niet omdat ze zo heilig zijn, maar omdat God hen genadig heeft afgezonderd van alle volken, met het doel dat ze heilig zullen leven. In dezelfde zin worden alle leden van de gemeente van Christus in de aanhef van de Nieuwtestamentische brieven heilig genoemd.

Heiliging
De Heere beveelt het volk zich te heiligen. Zij moeten zich op de ontvangst van Zijn Wet voorbereiden door zich te reinigen van vleselijke en geestelijke onreinheid. Het wassen van hun kleding is daarvan een uiting.
Hoewel deze uiterlijke vorm voor de christen niet meer geldt, blijft de waarheid van het gebod van kracht. De reden dat het horen en lezen van Gods Woord bij velen geen nut doet, is dat ze zich er niet op voorbereiden in genoemde zin. God geeft het heilige niet aan de honden en werpt geen paarlen voor de zwijnen. Niemand behaagt God, tenzij hij gewassen is in het bloed van het Lam en zich beijvert om zich te reinigen door de Geest van Christus.

Kennis van de Wet
De Wet is bij de schepping elk mens ingeschapen. Ook na de zondeval heeft ieder mens een besef van de Wet van God gehouden. Dat is de reden dat we ook bij heidenvolken goede wetten kunnen aantreffen, die overeenstemmen met de Wet van God, hoewel deze Wet pas 2500 jaar na de schepping opnieuw wordt gegeven.

Onderhouding van de Wet
God is de Schepper, Onderhouder en Wetgever van alle mensen. Elk mens is verplicht Gods Wet te houden. In het bijzonder geldt dat van Zijn volk Israël, dat Hij uit het diensthuis verlost heeft.
Een christen is God zoveel te meer dankbaarheid verschuldigd, omdat de Heere hem door Zijn Zoon verlost heeft uit het diensthuis van de zonde en de macht van de boze, opdat Christus over hem zal heersen en hij Hem in liefde zal dienen in het houden van Zijn geboden.

Eis van de Wet
De eis door God uitgesproken dat het volk Hem zal vrezen, veronderstelt geen vrije wil. Voortdurend komen we deze eisen tegen in Gods Woord, dat de mens de Heere zal dienen, opdat het hem wel zal gaan. Maar het ligt geheel en al aan de mens zelf als het hem niet wel gaat en hij ongelukkig wordt, omdat de mens altijd uit zichzelf de nodiging van God versmaadt en de hem aangeboden genade verwerpt.

Overtuiging van zonde door de Wet
In de Dordtse leerregels H 3-4, artikel 5 staat: Gelijk het met het licht der natuur toegaat, zo gaat het ook in dezen toe met de wet der Tien Geboden, van God door Mozes den Joden in het bijzonder gegeven. Want nademaal deze de grootheid der zonde wel ontdekt en den mens meer en meer van zijn schuld overtuigt, doch het herstellingsmiddel daartegen niet aanwijst, noch enige krachten toebrengt om uit deze ellendigheid te kunnen geraken, en omdat zij alzo, door het vlees krachteloos geworden zijnde, den overtreder onder den vloek blijven laat, zo kan de mens daardoor de zaligmakende genade niet verkrijgen.

Geestelijke betekenis van de Wet
Naast de letterlijke betekenis heeft de Wet ook een geestelijke betekenis. De Wet eist niet alleen uiterlijke, maar vooral innerlijke gehoorzaamheid van het hart. De Wet is geestelijk.
HC vraag en antwoord 4:
Wat eist de Wet Gods van ons? Dat leert ons Christus in een hoofdsom, Matth. 22:37-40: ‘Gij zult liefhebben de Heere, uw God, met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.’

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 2014

Kompas Handleiding | 19 Pagina's

Handleiding 1a: Wetgeving op Sinaï

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 2014

Kompas Handleiding | 19 Pagina's