Vaderlandsche Geschiedenis
KAREL DE GROTE.
Een zeer merkwaardig man, zijn naam, die hij reeds bij zijn leven ontving, alle eer aandoende.
Slaat men een werk over kerkgeschiedenis, over letterkunde, over opvoedkunde, over rechtsgeschiedenis op, gij zult ook daar zijn naam aantreffen.
Een universeel man, die alle levensterreinen bestrijkt, omdat hij de betekenis er van voor het welzijn van het geheel inziet en dat kan, omdat hij begaafd is met een buitengewoon organisatorische geest.
Menige strijd heeft hij moeten strijden ter consolidering van zijn machtig rijk, dat zich ten slotte uitstrekt van de Oder tot de Ebro. Hij onderwerpt de Friezen, de Saksen, echte vertegenwoordigers van het heidendom in deze landen, die niet nalaten het opdringend christendom te weerstaan en z.m. trachten te vernietigen.
De ijzeren kroon van Longobardië zet hij zich op het hoofd. Hij strijdt met de Moren in Spanje, maar de Halve Maan gaat niet onder. Hij dringt door tot waar nu Wenen en Boedapest liggen.
Dat alles kan hij doen, omdat hij een dapper veldheer is en op zijn trouwe Franken rekenen kan.
't Is waar, erg zachtzinnig gaat hij niet altijd te werk; vooral de Saksers hebben het ondervonden. Hij dwingt de overwonnenen het christendom aan te nemen; z.n. predikt hij het „met ijzeren tong." Toch moeten velen zijner vijanden erkennen, dat de onderwerping tot hun bestwil is (denk aan Widukind).
Met de paus was Karel bevriend, al ging hij in kerkelijke zaken zijn eigen gang! Zo duldde hij geen beelden in de kerk. Ook liet hij de paus goed voelen, dat hij dezen niet beschouwde, als boven hem staande, van wie hij zijn kroon, dus zijn macht ontvangen had.
En de paus, die Karels bescherming blijkbaar zeer nodig had, maakte geen inbreuk op des keizers rechten en bemoeiingen.
Karel wordt ons beschreven als „een reusachtig, breedgeschouderd man met blond haar, lichte ogen en hoge stem, met dreunende stap en mannelijke houding."
Hij was zeer eenvoudig, maar degelijk gekleed, alleen wanneer hij buitenlandse vorsten en gezanten ontving trok hij het keizerlijk gewaad aan en schitterde in grote glans.
Vriendelijk en medelijdend was hij, vooral tegen armen en ongelukkigen; toch kon hij streng zijn: zijn kinderen hebben dat maar al te zeer ondervonden.
Hij is genoemd de opvoeder, de vader van zijn volk. Inderdaad, niet op het oorlogsveld ontplooide hij zijn grootste kracht, maar in de werken des vredes, op het gebied van landbouw, veeteelt, handel, de kerk, het onderwijs en alles wat daarmee samenhangt.
En het ligt niet aan hem, dat reeds kort na zijn verscheiden zijn grootse schepping afbrokkelde onder de woeste slagen van de Scandinaviërs.
Wanneer ik nu wat uitvoeriger op die werken des vredes inga, dan is dat omdat zij m.i. van grote betekenis zijn ook voor het heden en de toekomst; omdat er richtlijnen in voorkomen, die ook nu voor het welzijn van een volk van groot belang zijn.
Allereerst wil ik dan wijzen op Karels bemoeiingen omtrent de landbouw.
In de Karolingische tijd ontstonden grote landgoederen, bezittingen van Frankische edellieden. Het middelpunt daarvan vormde de „sala" of „halla" van den landheer, een behuizinge meestal van hout vervaardigd. Daaromheen stonden de afhankelijke hoeven, bebouwd door niet-vrijen (horigen en lijfeigenen). Alles bijeen noemde men het een „villa" en vormde een klein dorp.
Zo had men nu ook koninklijke „villae", die de bijzondere zorg van Karel vormden en tevens ten voorbeeld voor anderen dienden (modelboerderijen). De koning bevorderde het z.g. driestagstelsel, d.i. scheiding van vast wei- en bouwland; in het laatste dan een verdeling in 3 velden, waarop achtereenvolgens winterkoren, rogge, zomerkoren, haver en gerst werden geteeld; daarna een jaar braakligging.
Hij verbeterde de graanbouw, ook de ooftteelt, door invoer van allerlei gewassen en vruchten uit het Zuiden.
Voorts richtte hij stoeterijen op en voerde onbekende vogels in: fazanten, pauwen, duiven.
De bestuurders van deze koninklijke „villae" heetten „judices".
Onder hen stonden de „majores" (meiers), genomen uit de klasse der landbouwers, aan het hoofd der afzonderlijke hoeven.
Tegen Kerstmis moesten de „judices" hun rapporten indienen bij Karel. Onder zijn leiding werden deze nauwkeurig onderzocht.
Tegen de lente volgde dan in ontvangstneming van de opbrengst.
Dat de koning ook op het verkeer lette, van zo groot belang voor de handel, is te begrijpen. Verwaarloosde wegen werden hersteld (zij heetten nu „koningsstraten"), kanalen gegraven, bruggen gebouwd, enz. De marken (wij zouden dat „gemeenten" kunnen noemen) zorgden voor de buurtwegen.
Tollen mochten geheven worden op markten; haven- en kaaigelden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1947
Daniel | 8 Pagina's
