Gedicht: Kerstfeest
Hoe groot dat in de duisternis
het grote Licht verschenen is!
Wie kon de nacht doorlichten?
De satan trok de wereld door,
voor hem moest alles zwichten.
Hij had Gods schepping aangerand,
en zijn banier alom geplant.
Hij zou voorgoed regeren.
Wij deden wat die vorst gebood,
en liepen blindelings naar de dood,
los van de Heer' der heren.
De aarde werd een tranendal,
vol jammer, strijd en ongeval.
De schepping was geschonden.
Toen satan ons de wetten schreef,
liep alles op de aarde scheef,
en bloedden duizend wonden.
Hoe groot dat in de duisternis
het grote Licht verschenen is!
God wou Zijn Zoon ons geven,
het liefste dat de Vader had,
Zijn enigst Kind, o grote Schat,
de Bron van 't nieuwe leven.
Daar ligt het Kindje in de stal,
de grote Heere van 't heelal,
met windselen omwonden.
Geen glorie straalt van Zijn gezicht.
Hij daalde neer in Gods gericht,
tot delging van de zonden.
O, wereld, die van weedom bloedt,
zie neer op dit geschonken Goed.
Kniel biddend aan Zijn voeten.
Ga naar de stal in Bethlehem.
Verlaat de zonde, hoor Zijn stem.
Hij wou voor zondaars boeten.
Loopt alles in uw leven mis,
Zijn licht verdrijft de duisternis,
Zijn komst verwekt nieuw leven.
Het Kind, zo arm en zo veracht,
heeft liefdevol Zijn werk volbracht,
om zaligheid te geven.
Marinus Nijsse.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 november 1989
Mivo +16 | 24 Pagina's
