Kerkgeschiedenis
7. DE ONTWIKKELING DER KERK IN HET TIJDVAK NA DE APOSTELEN (± 100— ± 180).
Wanneer de Apostelen ergens een gemeente gesticht hadden, dan zorgden zij er óók voor, dat de lidmaten van die kerk uit hun midden ambtsdragers verkozen, om leiding te geven aan den eeredienst. Die verkiezing van ambtsdragers was dus het werk van de gemeente. Dat zien wij reeds dadelijk in Hand. 6: 1-7. Er was dus geen sprake van, dat de Apostelen ambtsdragers aanstelden, buiten de gemeente om. Als Paulus nu in zijn brieven aan Timotheus en Titus zegt, dat zij moeten omzien naar geschikte ambtsdragers, dan wil dat alléén zeggen, dat deze beide mannen zorg moesten dragen, dat de gemeente geschikte ambtsdragers verkoos. Zoo was ook Paulus zelf steeds te werk gegaan. Zie Hand. 14: 23. Er was dus geen sprake van, dat de gemeente door de Apostelen voor onmondig gehouden werd. Dát is Roomsch!
In den eersten tijd waren er dus gewone ambtsdragers, die door de gemeente verkozen waren, naast de buitengewone ambtsdragers, die onmiddellijk door God Zelf in het ambt gesteld waren, doordat Hij hen met bijzondere gaven bedeeld had. Dat waren de Apostelen, de Evangelisten en de Profeten.
De Apostelen en hun werk zijn bekend genoeg; de Evangelisten stonden de Apostelen terzijde bij de stichting en organisatie der gemeenten. Zie daarvoor vooral den brief aan Titus! De Profeten waren de helpers der Apostelen in de prediking. Zij zetten het werk, dat de Apostelen begonnen waren, in de gemeenten dus voort!
In den na-Apostolischen tijd verdwenen deze bijzondere ambten echter gaandeweg, omdat de buitengewone Geestesgaven ophielden. De Kerk, die zich aanvankelijk had ingesteld op een zéér nabije wederkomst des Heeren, (zie den 2en brief aan Thessalonica) moest zóó leeren, dat die wederkomst niet zoo onmiddellijk voor de deur stond en dat die buitengewone gaven slechts hadden gediend, om de Kerk voor haar wereldtaak toe te rusten. En de Kerk heeft begrepen, dat het gewone ambt voortaan de plaats van het buitengewone zou innemen, en dat daarom ook de tijd van bezinning óp en nadenken óver de in Gods Woord geopenbaarde waarheden was aangebroken. Langs den weg van studie wilde Gods Geest voortaan Zijn dienaren gereedmaken voor hun verantwoordelijk werk. De Kerk moest zoo van het onmiddellijke tot het middellijke worden gebracht.
Aanvankelijk was het nog zóó, dat de geestelijke leiding het werk was van de Profeten, dus van het buitengewone ambt, terwijl de gewone ambtsdragers, nl. de ouderlingen en diakenen de overige organisatie behartigden. Toen de Profeten langzaamaan wegstierven, werd het zóó, dat uit het midden der ouderlingen één opziener gekozen werd, die dan de geestelijke leiding had. Die opziener heette episcopos, d.i. bisschop.
Jammer is het, dat deze bisschoppen in den loop der jaren van dienaars der kerk tot heerschers werden. Deze gang van zaken is wel te verklaren, maar niet goed te keuren! Verklaarbaar wordt het, als we bedenken, dat deze bisschoppen tijdens de vervolgingen zich doorgaans voorbeeldig gedragen hebben, maar ook de rechtzinnigheid bewaard hebben tegen allerlei dwaalleer, die bij de hóógst onontwikkelde gemeenteleden dikwijls ingang vond. De bisschop had voor zijn studie een Bijbel, of in elk geval enkele Bijbelboeken; maar de gemeente kon dat niet betalen. Papier of Perkament was buitengewoon kostbaar. Daarom was Paulus ook zoo op zijn boeken en perkamenten gesteld! Welnu, terwijl dus in de gemeente de historieele kennis zéér gering was en helaas de bevindelijke kennis werkelijk niet zoo algemeen was, als wij ons vaak voorstellen, waren de bisschoppen vaak nog met beide bedeeld! Begrijpelijk is het dus wèl, dat zij door de gemeenten vereerd en op een voetstuk geplaatst werden. De gemeente droeg meer en meer haar verantwoordelijkheid, die elk geloovige als profeet, priester en koning in de kerk ten opzichte van zijn medelidmaat heeft, aan den bisschop over. Zoo ontstond tenslotte een scherpe scheiding tusschen de geestelijken en de (onmondige) leeken.
Ongelukkig genoeg werkten allerlei heidensche ideeën nog dóór in de gemoederen der gemeenteleden, waardoor verschillende dwalingen inslopen. Eén van die ideeën was, dat er in de natuur allerlei tooverkrachten aanwezig zijn. Zoo kwam de gedachte op, dat de bisschop door het uitspreken van de woorden: „Dit is mijn lichaam", brood en wijn werkelijk deed veranderen in lichaam en bloed des Heeren. De gemeente had die gaven als offer voor Gods aangezicht neergelegd, zeggende: „Wij geven het U, uit Uwe hand!" Door den zegen, die de bisschop er over uitsprak, gaf nu God het weer aan de gemeente terug, maar nu als het lichaam des Heeren, tot een geneesmiddel der onsterfelijkheid. Zóó was dus de bisschop priester geworden.
De Bijbelsche leer van de rechtvaardigheid uit het geloof alléén, zoo heerlijk vooral door Paulus ontwikkeld, werd steeds meer uit het oog verloren. „Niets doen, om verlost te worden, maar alles doen, omdat ge verlost zijt," deze grondregel van Evangelische goede werken, was volkomen uit het gezicht verdwenen. Men stelde zich voor, dat door den Doop alle vroegere zonden vergeven werden. In den Doop verplichtte men zich dan tot heilig leven. Kleine zonden konden vergeven worden na boetedoening, maar echtbreuk, moord en afval van 't geloof waren onvergeeflijk. Dat waren de 3 doodzonden. De keerzijde van deze opvatting was, dat men overtollige goede werken kon doen!
Wanneer wij nu de rekening opmaken, dan moeten we tot de slotsom komen, dat er van waarachtig Christendom niet veel meer over was. Uiterlijk was de Kerk tot groote uitbreiding gekomen, maar dat beteekende eerder verlies dan winst. Daarmee kwamen namelijk ook de dwalingen binnen. Ontstellend diep is de kloof tusschen den Apostolischen en den na-Apostolischen tijd. In beginsel zijn alle elementen voor het Roomsche stelsel in haar organisatie, leer en leven reeds aanwezig. En nu spraken we nog pas over de periode van ± 100—± 180! Ondanks den reformatorischen arbeid van Athanasius, Augustinus en anderen, is de Roomsche Kerk op dezen weg doorgegaan. Pas Luther en Calvijn hebben den Bijbel weer recht laten wedervaren en leeren verstaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 december 1946
Daniel | 8 Pagina's
