JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

VRAGENBUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGENBUS

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. L. te H. vraagt mijn oordeel over den kinderbijbel van S. Ulfers.

Antwoord: Siebold Ulfers, geboren 1852 op Celebes, was zoon van een zendeling. Op 24-jarigen leeftijd werd hij predikant bij de Ned. Herv. Kerk te Domburg. In 1888 ging hij naar Rotterdam.

Ulfers is vooral bekend geworden door zijn boek „Oostloorn", dat veel gelezen is en in verscheidene talen werd overgezet. Het bevat een aantal schetsen over het leven van een plattelandsgemeente en de ervaringen van den predikant aldaar. Ulfers was een der eerste schrijvers in den nieuweren tijd, die getracht hebben Christelijke kunst te geven.

Behalve over Zendingsvraagstukken en over sociale kwesties heeft hij „De Bijbelsche Geschiedenis aan kinderen verteld" geschreven.

Dit boek ligt thans voor mij en u vraagt mijn oordeel.

Als Ulfers schrijft over de schepping van den mensch, dan zegt hij: Toen God met Zijn scheppingswoord daaraan (n.1. aarde) den vorm van een mensch gegeven had, dacht God: „Hier zal Ik nu van Mijzelven, van Mijn eigen Geest in geven."

Waarom zegt hij niet, dat God in den geschapen mensch blaast den adem des levens.

Het lijkt wel of God deelbaar is. De uitdrukking van Ulfers is in strijd met de deugd van Gods Eenvoudigheid (Enkelvoudigheid).

Even verder lees ik: „Toen de zevende dag aanbrak, maakte God een feest in den hemel.

Zoo vertellen wij toch niet aan de kinderen?

Die uitdrukking is mij te laagvloers.

Om bij het scheppingsverhaal te blijven, citeer ik nog eens iets.

„Daar groeide in dien hof een boom: de boom des levens. Daar aten zij van zooals van alle boomen. De vrucht ervan hield hen jong, want daar was de kracht van de onsterfelijkheid in."

Dat wil er bij mij niet in. Is er één bewijs, dat Adam in den staat der rechtheid van den boom des Levens gegeten heeft. Immers neen!

Wel weten we, dat als de mensch gevallen is, de Heere zegt: „Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid."

Nog verder lees ik, bij de geschiedenis van Abel en Kaïn.

„Kaïn!" zoo zeide God toen tot hem, — want God had hem toch lief en kon hem niet zoo alleen laten dwalen enz.

Had God Kaïn lief? Waar blijft Ulfers met de uitspraak des Heeren: Jakob heb Ik lief gehad, en Ezau heb Ik gehaat?

Ten slotte nog een aanhaling uit het hoofdstuk „De Opstanding".

„Wie op de gansche wereld zou, terwijl Jezus dood in het graf lag, er aan gedacht hebben, dat deze Jezus het groote offer was, dat voor de zonden der wereld gebracht was? Wie denkt er aan, dat in dat sterven, God zelf alle zonden der menschen had verzoend en hun voor alle eeuwen vergiffenis had geschonken?"

Ik geloof niet, dat ik meer behoef aan te halen, om aan te toonen, dat ik Ulfers niet kan aanbevelen. De laatste uitdrukking is zoo gevaarlijk, omdat we dan verzeilen op het terrein van de algemeene verzoening. De Heere Jezus heeft de zonden der menschen niet verzoend. Hij heeft verzoening teweeg gebracht voor Zijn uitverkoren volk.

J.V. te V. vraagt in welke taal de 95 stellingen van Luther waren geschreven.

Antwoord: Uit vele boeken krijgt men den indruk, dat Luther in de Duitsche taal zijn stellingen heeft geschreven, omdat men dan spreekt van honderden menschen, die zich voor de slotkapel verdrongen, om ze over te schrijven. Toch is dit niet juist.

Daar het Luther om een academisch debat en niet om verbreiding onder het volk te doen was, waren zijn stellingen in het Latijn opgesteld.

(Zie Dr. A. W. Bronsveld en Dr. J. R. Callenbach).

C. v. O. te U. vraagt of we bloedworst mogen eten.

Antwoord: Uw vraag begrijp ik daarom zoo goed, omdat uw vader er geen, uw moeder wel bezwaar tegen heeft. U, als kind, weet niet, wat er van te zeggen. Inderdaad heeft de Heere in het O.T. het eten van bloed verboden. Zie Gen. 9: 4 en Lev. 3: 17.

Echter de schaduwdienst is weggevallen. We leven in de N. Test. bedeeling en de Heere Jezus heeft gezegd: „Wat den mond ingaat verontreinigt den mensch niet." Bovendien is bloedworst geen rauw bloed, zooals de heidenen dat dikwijls dronken, denk aan het woord „bloeddorstig", maar het is gekookt en bereid met spek, zout, nagel en peper.

Nu is het wel waar, dat op de eerste synode (Hand. 15) bepaald werd, dat de Heidenen, die tot de Chr. Kerk overkwamen zich moesten onthouden van het eten van bloed, omdat zij ergernis gaven aan de bekeerde Joden, voor wie het nog niet zoo gemakkelijk was zich los te maken van enkele schaduwachtige wetten.

In dit verband moet u ook het woord van den Apostel verstaan in 1 Cor. 8: 13: „Daarom, indien de spijze mijn broeder ergert, zoo zal ik in eeuwigheid geen vleesch eten, opdat ik mijn broeder niet ergere".

Het al of niet eten van bloedworst acht ik een consciëntie-zaak. Is het iemand zonde, hij ete niet. Veroordeelt de consciëntie u niet en u begeert die spijze, u ete, echter gedachtig zijnde aan 1 Cor. 8: 13.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1946

Daniel | 8 Pagina's

VRAGENBUS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1946

Daniel | 8 Pagina's