Hij droech onze smerten.
't En zijn de Joden niet, Heer' Jesu, die U cruysten,
Noch die verraderlyck U togen voor 't gericht,
Noch die versmadelyck U spogen in 't gezicht,
Noch die knevelden, en stieten U vol puysten;
't En zijn de crychs-luy niet die met haer felle vuysten
Den rietstock hebben of den hamer opgelicht,
Of het vervloekte hout of Golgotha gesticht,
Of over Uwen rock tsaem dobbelden en tuyschten. *)
lck bent, o Heer, ick bent die U dit heb gedaen,
lck ben den swaren boom die U had overlaên,
Ick ben de taaye streng daarmee ghy waert gebonden,
De nagel en de speer, de geesel die U sloech,
De bloet-bedropen croon, die Uwen schedel droeg:
Want dit is al geschied, eylaas! om mijne sonden.
JACOB REVIUS.
1586—1628
') dobbelden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1947
Daniel | 8 Pagina's
