GEVANGEN
Het is heel stil in het stenen huisje, waai' Victor Harkov woont. Iedereen slaapt. In het grote fornuis, dat één van de wanden van de kleine woning beslaat, glimmen de grote brokken steenkool. De as is door moeder handig om en over de kolen geschikt, zodat ze niet kunnen opvlammen, maar de hele nacht stilletjes liggen te gloeien.
Boven dat grote fornuis slapen vader, moeder en Victor. Als 's winters de felle vrieskou diep in de aarde dringt en alles in zijn ijzige greep houdt gekneld, liggen zij heerlijk warm.
Als de grimmige oostenwind tegen het huisje botst en de sneeuw voor zich uit jaagt, is het boven de grote kachel behaaglijk warm. Vader heeft de slaapplaatsen zelf getimmerd en Victor zou de houten bak waarin hij zo heerlijk ligt, nog niet willen ruilen voor het bed van een koning.
Hij woelt wat in zijn hoge slaapplaats. Zijn handen grijpen de dekens en houden die stevig vast. Er staat een diepe rimpel in zijn voorhoofd en hij mompelt zacht. Victor droomt en 't is geen prettige droom. Kijk daar gooit hij de dekens van zich af naar het voeteneind en gaat met een schreeuw rechtop zitten.
„Wat doe je? " vraagt moeder verschrikt. „Ik... ik droomde", stottert Victor, „ik droomde, dat ik werd vastgepakt en dat ik in de rivier werd gegooid."
„Ga maar slapen Victor", zegt vaders donkere stem. „De Heere waakt wel." De jongen trekt de dekens weer over zich heen en al heel gauw horen vader en moeder zijn rustige, regelmatige ademhaling.
Maar zij kunnen de slaap niet meer vatten. Zachtjes praten ze over wat vanmorgen gebeurde.
De overval
Victor zet de volle emmer voorzichtig op de kleine waranda. Hè, hè, dat was een sjouw. Zij wonen helemaal aan het einde van de kolchoz. En de waterputten zijn middenin het dorpje. Maar hij heeft het zonder morsen gedaan. Ziezo, wie doet hem dat na en dan zo boordevol. Zijn adem komt in kleine witte wolkjes uit zijn mond. 't Is koud, het heeft vannacht al gevroren. Hij kijkt even om zich heen naar de rijen eendere huisjes.
Buiten de kolchoz liggen de grote akkers, waarop tarwe, suikerbieten, maïs en haver wordt verbouwd. Victors vader en iedere man uit de kleine nederzetting hebben het hele seizoen op die akkers gezwoegd. In de gloeiendhete zon hebben ze de oogst binnen gehaald. Het graan en de suikerbieten zijn door sterke vrachtwagens weggevoerd naar de grote fabrieken in de steden, Alle opbrengst van de uitgestrekte akkers is voor de staat. Een klein deel mogen de boeren zelf houden. Het is geen best jaar geweest. De droogte heeft veel schade gedaan aan de gewassen.
Victor kijkt naar het kleine hoopje aardappelen en de paar groene kolen, die — goed afgedekt tegen de vorst —
op de waranda liggen. Dat is alles wat het kleine lapje grond, dat, om hun huisje ligt, opgeleverd heeft. Hij zucht, 't Zal wel weer armoe zijn deze winter. Hij is vanmorgen alleen, moeder werkt in de grote schuur, waar de tractoren en de landbouwmachines staan. En vader is in de zagerij.
Er is geen school, maar hij behoeft zich niet te vervelen. Hij heeft zoveel om over na te denken, Daar in de hoek van de houten waranda, onder de planken, ligt een Bijbel. Het is levensgevaarlijk om dat Boek in huis te hebben. Maar niemand weet, het, dan alleen vadertje en moedertje Strogoff, die vijf huisjes verder wonen. En Michaël, de monteur, Nou ja, ze weten dat vader een Bijbel heeft, maar niet waar hij ligt. Gisteravond heeft, vader voor het kostbare Boek een andere schuilplaats gezocht. Er waren al een paar keer soldaten in de kolchoz geweest. In de grote schuur, waar moeder overdag werkte, was gefluisterd, dat ze op zoek waren naar mensen, die heel gevaarlijk waren voor de staat. Hij weet heus wel, welke mensen daarmee worden bedoeld. Nu zullen ze voorlopig wel niet meer kunnen lezen uit het Boek van God. Vader zei, dat ze heel voorzichtig moesten zijn. Weer glijdt Victors blik over de wijduitgestrekte akkers, die met rechte voren liggen te wachten op de sneeuw, die het gezaaide graan zal toedekken voor de komende winter. Over de weg, die om de kolchoz heenloopt en langs de kale akkers in de wijde verte verdwijnt, beweegt wat. Het komt snel naderbij en als Victor wat scherper kijkt, ziet hij twee auto's op de kolchoz toerijden. Eén luxe wagen en één vrachtauto. De jongen schrikt als hij ziet wat er achter op die vrachtwagen staat. Een mitrailleur. „Soldaten" schokt het door hem heen. Vlug doet hij de deur open en glipt naar binnen. Zouden ze hem gezien hebben? Dan zullen ze misschien aan hem vragen, waarom hij zo gauw naar binnen ging. Zijn hart, bonkt. Maar de auto's rijden het huisje van de Harkov's voorbij en stoppen bij de grote schuur, waar de tractoren en landbouwmachines staan. De officier rukt de deur open. Zijn soldaten volgen hem. Alle bedrijvigneid in het gebouw ligt, ineens stil. De mannen, vrouwen en kinderen, die er werken kijken dodelijk verschrikt naar het groepje militairen. De officier haalt een stuk papier uit de zak van zijn jas.. Het wordt nu muisstil in de grote ruimte. De barse stem van de luitenant noemt een naam. „Michaël Rawisz."
Alle ogen gaan naar één kant. Naast een grote combine staat een kleine donkere jongeman, een schroevedraaier in zijn hand. Hij doet een stap naar voren. „Die ben ik" zegt hij met een wonderlijk rustige stem. Alleen de hand, waarmee hij de schroevedraaier vasthoudt, verraadt de spanning waarin hij verkeert. Op een wenk van de officier grijpen twee soldaten Michaël vast.
„Iwan Strogoff."
Niemand beweegt, niemand geeft, ontwoord.
„Anoeska Strogoff."
Het blijft stil. Dan „Ik weet ze te wonen." Een kerel met een loense blik in zijn ogen komt naar de luitenant toe. Deze gromt wat en wijst twee soldaten aan, die de kerel tussen zich in nemen. Als Michaël langs een grote landbouwmachine loopt, kijkt een vrouw hem even recht in zijn gezicht. De donkere ogen van de monteur vernauwen zich even. Onmerkbaar knikt hij met het hoofd en kijkt dan naar boven. De tranen springen de vrouw in de ogen. Zachtjes zegt ze in zichzelf: „Ik zal voor je bidden Michaël. Lena Harkov zal jou niet vergeten."
Heeft de verrader die blik van verstandhouding tussen deze beide mensen gezien? Zijn schele ogen nemen vrouw Harkov wantrouwend op, als hij langs haar loopt.
Dag Victor
Victor is, nadat de soldaten zijn doorgereden, weer naar buiten gekomen. Hè, dat was een schrik. Gelukkig dat ze hem niet gezien hebben. Zo, nu eerst de houtblokken halen voor vadertje en moedertje Strogoff. Hij kan ze nog wel
even brengen voor hij .de boterhammen klaar maakt. Netjes stapelt hij de blokken op elkaar en doet ze in een mandje. Zo nu is het wel genoeg. Met het mandje aan zijn arm, loopt Victor naar het huisje van de Strogoffs. Als hij bij het woninkje is gekomen, ziet hij de soldaten terug komen. Op de tweede wagen, de vrachtwagen, zit tussen twee soldaten in Michaël Rawisz. Victor schrikt hevig als hij dat ziet. Twee houtblokken rollen uit het mandje, dat hij vasthoudt. Hij bukt zich om ze op te rapen. De wagens staan vlakbij hem stil. Oh, de soldaten moeten bij vadertje en moedertje Strogoff zijn. Als hij toch eens een minuutje eerder van huis was gegaan! Het zweet breekt Victor uit. Dan dan was hij nu bij hen binnen geweest.
Kijk, de officier loopt naar de deur. Vier soldaten volgen hem. Ze gaan naar binnen. Enkele ogenblikken later komen ze weer naar buiten en tussen hen in Iwan en Anoeska. De soldaten hebben hen de handen op de rug gebonden. Anoeska Strogoff bidt. Ze bidt hardop, Maar een soldaat geeft haar een klap. Victor kan zich niet verroeren, 't Lijkt alsof hij aan de grond staat genageld.
De oude Iwan ziet hoe de ruwe soldaat zijn Anoeska slaat. „De Heere ziet het en zal het bezoeken, " klinkt zijn stem helder en vast. Een slag met de kolf van een geweer maakt een eind aan zijn woorden. „Vooruit, oude man, vooruit", gromt de soldaat, die hem sloeg. „We zullen wel eens zien, wat er van je woorden uit komt."
Pas als de auto's zich in beweging zetten, komt Victor weer tot leven. Hij ziet hoe Michaël de beide oude mensen vriendelijk toeknikt. Dan, oh Victor weet; nog niet hoe het komt, maar dan zet hij het mandje op de grond. Hij steekt allebei zijn armen omhoog en hij roept boven het geluid van de ronkende motor uit: „Michaël, dag Michaël, dag Iwan, dan Anoeska." De drie gevangenen horen hem roepen, zien hem zwaaien. Ze knikken hem toe, ze roepen: „Dag Victor, dag hoor." Victor kijkt de wagens na, tot ze nog maar stipjes lijken. Dan pas draait hij zich om. Hij pakt het mandje met houtblokken op en loopt langzaam in de richting van zijn huis. Een man met een loense blik in zijn ogen kijkt hem na.
„Zo", zegt hij zachtjes, „zo, die kennen elkaar, 's Kijken waar die jongen binnengaat. Ah, daar woont Harkov." Zo, dat, zal hij onthouden. Ook toevallig zeg. Eerst Lena Harkov in de schuur, en nou — hoe heet die knul ook weer — o ja en nou Victor Harkov.'Grijnzend begint hij de weg terug te lopen. Hij heeft een goede beurt gemaakt. Die luitenant heeft zijn naam genoteerd. Voldaan legt hij er een stapje op.
Een veilige schuilplaats
Vader en moeder Harkov hebben niet meer geslapen. Lang hebben ze nog over de gebeurtenissen gepraat en nagedacht. Wat moeten ze doen? Niemand weet iets van de Bijbel. Maar als de oude mensen en Michaël hun naam zullen noemen? Als ze daartoe eens gedwongen worden? Als de soldaten hen eens zo'n pijn zullen doen dat ze niet meer goed' weten wat ze zeggen?
Ze zijn tot. een besluit gekomen. De Bijbel laten ze waar hij nu is. En samen zijn ze neergeknield in hun huisje, elk voor een stoel. Ze hebben aan de Heere al hun nood en hun angst verteld.
„Weest U ons een veilige Schuilplaats. U kent onze zorgen, onze grote angst ook om Victor. Geef, dat wij U niet zullen verloochenen als de dag zou komen dat wij om ons geloof zullen worden vervolgd."
Alles gaat zijn gewone gang
De winter komt met zijn ijzige koude en huilende sneeuwstormen. Diep onder de witte deken ligt het graan te wachten op het komende voorjaar. In de kolchoz gaat alles zijn gewone gang. Michaël, Iwan en Anoeska zijn niet teruggekomen. Vader en moeder Harköv werken in de zagerij en in de grote Schuur. Victor gaat naar school. Nog twee maanden, dan gaat hij in de stad naar school. Dan zal hij alleen in de vakanties thuiskomen. De Bijbel heeft zijn oude plaatsje terug. Het bed. van vader en moeder heeft een dubbele „bodem". Daar ligt het Boek der boeken. Elke avond, als de luiken en de deur stevig gesloten zijn, leest vader er uit voor. Het huisje van de Strogoffs is weer bewoond en voor Michaël is een andere monteur gekomen. De soldaten zijn niet meer teruggeweest en Victor heeft geen nare dromen meer 's nachts. En de man met de schele ogen? Vergeet hij op het huis van Victor te letten? Houdt hij vader en moeder Harkov niet in de gaten?
Gevangen
Het is vijf maanden later. In één van de buitenwijken van een grote stad staat een mooi huis. Het wordt bewoond door een politiecommissaris met zijn gezin.
Het is negen uur in de avond. In één van de kamers zit een jongen van een jaar of veertien. Tegenover hem, in het uniform van de staatspolitie zit een man.
„Victor, je bent erg geschorkken hé, toen je uit school werd gehaald. Je dacht het ergste, niet? En vooral, toen je — zonder verhoor — werd opgesloten in een nauwe cel. Je begreep er niets van, toen je in een gesloten auto werd weggebracht. Maar niemand weet, waar jij nu bent. Op school denken ze, dat je in de gevangenis zit en dat je wel nooit, meer terug zult komen. Dat laatste is waar, kerel. Maar hier ben je niet in de gevangenis, hoor, Victor, ik weet alles van jou af. Jij woont in N... en je vader en moeder zijn christen". De jongen krimpt ineen. „Schrik maar niet, mijn jongen, ik ben ook een christen. Ik moet, je wat zeggen".
En dan vertelt de politieman, dat de Bijbel gevonden is en dat Victors vader en moeder zijn weggevoerd. „Vraag niet hoe ik dat alles weet", zegt, de man in het zo gevreesde uniform. „Ik weet waar ze gevangen zitten en met Gods hulp zal ik doen voor hen, wat ik kan. Jou breng ik op een veilige plaats, waar niemand je zal vinden". Verslagen zit. Victor voor zich uit te kijken. Is nu toch gebeurd, waar ze zo bang voor waren? Hulpeloos kijkt hij de politieman aan. Deze knikt hem bemoedigend toe: „De Heere weet ook waar je ouders zijn", zegt hij. „Houd maar goede moed".
De Heere weet het ook
Het is al ver na middernacht als Victor in slaap valt, . Lang heeft hij liggen draaien en woelen. Eindelijk is hij wat rustiger geworden. De woorden, die de politieman tot hem sprak, kwamen steeds weer in zijn gedachten terug. „De Heere weet ook waar zij zijn". Ja, de Heere weet het ook. En biddend is hij in slaap gevallen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1981
Daniel | 32 Pagina's